| |
| |
| |
XV
Vaker dan gewoonlijk zaten Frans en Aafje alleen met hun moeder aan tafel want hun vader bleef dikwijls weg en gasten waren er niet, er werd vlug gegeten, zonder spreken. Hun moeder, die het koud had met die regenachtige dagen, hield een doek om de schouders, maar de kachel vond zij niet nodig want het was pas in oktober. Na het eten ging zij naar haar slaapkamer en bleef daar of soms ging zij laat nog naar de overkant. Aafje zat alleen onder de lamp, Frans was uit voor zijn avondwandeling waarvan hij meestal zo laat terugkeerde dat hij geen tijd voor zijn huiswerk had. Het was stil in huis, de bel klonk haast niet meer voor bezoek. Wanneer hun vader thuis was kwam weleens mijnheer Klaver of mijnheer Blinkert en ging de trap op naar zijn kamer, een enkele keer ook de oude mijnheer Klaver, altijd met een vriendelijke lach. Aafje begreep dat er iets was dat ze niet weten mochten, wanneer ze in de lamp staarde en luisterde naar de regendropjes op het vensterglas dacht ze wat het zijn kon. En op een middag, toen ze van school kwam, waren er twee bij haar vader op bezoek in zijn kamer boven.
Het was mistig weer, in een tuintje van de achterkant stond de geelachtige schim van een populier in gedund blad, in een der vensters daarachter scheen licht door een gordijn, het geluid van piano bij verre buren was te horen, nu en dan van emmers op de stenen. Adriaan zat bij de schrijftafel, het gezicht bleek voor het grijs licht van het raam, Harmen en Machiel tegenover elkaar in de grote stoelen. Machiel sprak, met vaste stem en zonder vragen, de anderen vielen hem niet in de rede.
Komen jullie nu maar niet aan met het oude liedje of ik erover heb nagedacht, zei hij. Het heeft me al lang gehinderd en met het gevoel heb ik er ook al lang over beslist, maar het verstand weerhield me tot nu toe het uit te voeren, want wat plichten zijn weet ik net zo goed als een ander. Nu heb ik een besluit genomen, ik zal proberen het jullie uit te leggen, misschien zeggen jullie dan deze keer eens niet dat ik weer een gril in het hoofd heb. De laatste jaren hebben wij mekaar niet goed begrepen, ik denk | |
| |
omdat onze wegen uiteenliepen. Ik stel geen belang in sociaal werk, zoals Adriaan, ook niet in politiek, voor kiesverenigingen en zo, waar hij tegenwoordig voor ijvert. Ik kan niet al mijn krachten wijden aan zaken zoals Harmen. Integendeel, ik heb zelfs mijn krachten versnipperd aan allerlei liefhebberijen en de meeste waren nogal onbenullig, dat weet ik. Ik kon geen stabiliteit vinden, geen evenwicht, geen rust. Of dat alleen aan mijn aard ligt weet ik niet. Er zijn nu eenmaal mensen, dat is waar, die niet geboren zijn voor een rustig leven, die ook niet moesten trouwen, maar de wijde wereld ingaan, als zeeman, als kolonist, als avonturier desnoods. Maar de omstandigheden zijn er ook een beetje schuld aan dat ik geen vastheid vond. Daarin hebben jullie het gunstiger getroffen want jullie kregen een huiselijk leven dat je bevrediging gaf. Waarom ik dat niet kreeg, wie zal het zeggen? Mijn vrouw is een bovenste beste, niet het minste op haar aan te merken, een voorbeeld van toewijding, van zorgzaamheid, van alle huiselijke deugden, aan haar ligt het zeker niet. Ze verdiende ook beter dan een man als ik en tot in den treure heb ik het mezelf verweten dat ik haar niet alles heb gegeven waar ze recht op heeft. Maar er ontbreekt iets tussen ons. Dat weet ze al lang, we hebben mekaar wel honderdmaal beloofd dat we ons best zouden doen, ik dan, want zij heeft zich niets te wijten. Maar er ontbreekt iets, zeg ik, juist datgene dat nodig is. Maken jullie zelf maar de gevolgtrekking. Ik heb geen zin een verbitterde oude dag tegemoet te gaan en haar het leven te vergallen. We scheiden in vriendschap. Eerst dacht ik ver weg te gaan, maar ik ben te veel aan de kinderen gehecht. Daarom ga ik op dat boerderijtje dat ik nog mijn eigendom mag noemen. Wat jullie allebei voor me gedaan hebben bij het redden van de zaken, jullie vinden het vanzelfsprekend onder vrienden, maar het wordt niet vergeten, ik hoop dat ik dat nog eens kan tonen.
Hij zuchtte, hij keek naar het venster en de nevel buiten. Adriaan sprak: Ik neem aan dat je het van alle kanten bekeken hebt, maar het is daarom niet onmogelijk dat je besluit toch op een vergissing berust. De mens vergist zich dikwijls, helaas, dat is een van de redenen van veel zorg. Heb je ook gedacht aan het voorbeeld voor je kinderen? En dat ze van een afwezige vader geen steun kunnen hebben? Je zegt dat jullie niet bij mekaar past, dat is voor ons, je vrienden, een grote teleurstelling, want we waren juist van het tegendeel overtuigd, ondanks de onregel- | |
| |
matigheden die we van je kennen en die we ook veroordeelden. Dat deed je zelf zeker evengoed, want altijd zagen we dat je tot inkeer kwam en dan zag Cor er weer gelukkig uit. Heb je je afgevraagd of je je ook deze keer niet vergist? Je bent oud genoeg om te weten wat je doet, maar op één ding wil ik je wijzen. Niemand gaat langs een glad gebaande weg, ook ik niet al lijkt dat zo, men moet soms meer geven dan men nemen kan. Een christen behoort te weten wat het is een offer te brengen, denk daar nog eens over na. Harmen is het zeker met me eens.
Harmen keek hen om beurten aan en sprak toen langzaam, aarzelend: Ik geloof dat het toch in orde komt, want je hebt de goede wil, dat is duidelijk, en dat is het voornaamste. Maar, kijk, een klok kan zo erg in de war zijn dat het tijd kost te repareren, en intussen zitten we met de moeiten. Voor haar, voor jou, en ook voor ons. Het komt hierop neer dat we allemaal ons best moeten doen om haar bij te staan, en jou en de kinderen. Dat zullen we dan aanvaarden, want, dat heb ik al gezegd, het uurwerk is in de war. Moeilijkheden moeten overwonnen worden en de tijd helpt ons. Met Frans gaat het op school niet zoals we wensen, onze Jacob houdt daar al een oog op en hij zal wel op hem blijven letten. Doe jij nu van jouw kant wat je kan, dat alles weer regelmatig loopt. Op ons kan je rekenen.
Aafje hoorde de stem van haar vader toen hij ze tot de deur bracht. Aan het eten zeide hij dat hij weer op reis ging, hun moeder zweeg. In de avond zat Aafje alleen onder de lamp te lezen toen hij binnenkwam en haar een zoen gaf zoals hij altijd deed wanneer hij op reis ging.
En het was twee weken later dat Frans thuiskomende in de regen voor de deur de verhuiswagen zag staan. De meid zei dat hij aan de overkant bij de familie Klaver moest koffiedrinken. Hij ging naar zijn zolder, schikte boeken in de kist en keek naar het dakraam, waar droppels over gleden. Zo lang stond hij daar dat Aafje hem riep aan de trap. En toen Frans weer naar school ging keek hij naar de verhuiswagen voor de open deur, de bomen in de lange straat stonden nat en bladerloos, daarboven dreven dunne grauwe flarden.
Om beurten schreven de vrienden Machiel over de regeling van zijn zaken, maar daar scheen hij geen acht op te slaan, hij antwoordde onregelmatig, per briefkaart, dat hij hun alles overliet. De Blinkerts kwamen dikwijls die winter bij de Klavers op | |
| |
bezoek, alleen met dit geval in de gedachten, en het was steeds Netje, die er het eerst over sprak. Het moest een misverstand zijn, anders niet, meende zij, en dat kon, dat moest opgehelderd worden, men mocht niet dulden dat het geluk van vrouw en kinderen daaraan geofferd werd. Wat de oorzaak was van het misverstand noemde zij een raadsel, maar zij dacht dat het weer aan grilligheid was toe te schrijven, hoewel zij nooit had geloofd dat Machiel het zo ver zou laten komen. Telkens vroeg zij wat Sofie ervan vond, maar die haalde de schouders op. Telkens ook drong zij aan nu de ware vriendschap te tonen en hem zijn vergissing onder het oog te brengen.
In het nieuwe jaar, toen er een vlies lag over het water van de grachten, nam Adriaan er twee dagen vrij voor van kantoor, want het was een lange reis en hij moest overnachten. De velden in Brabant lagen star onder ijzel, de bomen stonden met takken zwart in de winterlucht. In het dorp waar hij uit de stoomtram stapte moest hij een tentwagen huren, hij reed met de kraag opgeslagen langs heiden en verlaten akkers. Sneeuwvlokjes daalden al toen de wagen langzaam in twee sporen over een zijweg hobbelde naar de lage hoeve, lila gekalkt, waar rook recht uit de schoorsteen kringelde.
Door het venster zag hij in de lange duistere deel Machiel, in een blauwe kamerjas, voor een tekenbord bij het vlammend vuur van de schouw. Haastig nam hij het bord, waarop een vrouwenkop was getekend, van de ezel en zette het omgekeerd tegen de muur voor hij de deur opendeed. Hij sprak opgewekt naar gewoonte, maar rustiger en toen zij tegenover elkaar zaten zweeg hij in afwachting. Adriaan begon dadelijk met de vraag of hij nog niet tot beter inzicht was gekomen. Er is geen reden voor een ander inzicht, antwoordde hij. De kinderen schrijven geregeld dat het met allen goed gaat, dat is genoeg. Je ziet dat ik hier als een kluizenaar zit, geen omgang met kennissen, geen amusement, ik houd me wat bezig en de eenzaamheid bevalt me best. Straks als de vorst wegtrekt begint het werk op het land. Wat je daar hoort in de stal hiernaast zijn de koeien, als die zo'n hoge roepende stem krijgen, zeggen ze, is het voorjaar niet veraf.
Adriaan zeide dat hij onverbeterlijk was, ondoordacht, lichtvaardig, en ging voort met harde waarheden over zijn mislukkingen, zijn ongestadig karakter, en hij bezwoer hem toch ein- | |
| |
delijk de ernst van het leven onder het oog te zien. Voor het schemerig venster warrelden ijle vlokjes, in het donker vertrek bewoog het licht van de vlammen op de tegels van de vloer en op de balken. Een oude vrouw met een witte muts zette een petroleumlamp op de tafel en stak die aan, zij legde nog blokjes op het vuur. En Adriaan ging voort met praten, alle redenen herhalend die hij eerder had genoemd, met overtuiging en aandrang, soms antwoord wachtend op een vraag waar Machiel niets op te zeggen wist. Je bent onredelijk, zei hij dan weer, ik heb je nooit zo stijfhoofdig gezien en dat verbaast me van je, je was altijd zo makkelijk te overtuigen. Wat je bezielt begrijpen we geen van allen. Als je genegenheid had opgevat voor een andere vrouw, als je meende een nieuw levensgeluk te kunnen vinden, zou er tenminste een reden zijn die we begrijpen. Cor zoekt troost in het geloof en zal die zeker vinden. Maar jij behoort je plicht te kennen.
Heel de avond sprak hij, Machiel intussen sigaretten rokend, nu en dan het hoofd schuddend als hij herhaalde dat praten nutteloos was. Ten leste zaten ze zwijgend, kijkend naar de lamp. Uit de stal klonk soms het gekreun of de zucht van een koe. Adriaan ging een ladder op naar een opkamer, de lamp werd uitgeblazen. Toen hij weer bij lamplicht de ladder afkwam zag hij op de ongedekte tafel twee grote krentenbroden, die Machiel inpakte om mee te nemen voor zijn kinderen.
Twee weken later lag de sneeuw nog voor de hoeve, maar over de bomen scheen de lucht zilverig blauw, toen er weer een tentwagen stilhield waaruit nu Harmen stapte, gevolgd door zijn oom Leendert. Voor de bovendeur kwam Machiel, die waarschuwde dat ze moesten wachten tot hij zijn keeshond had vastgelegd. Maar de oude heer stelde hem gerust, hij had zijn leven lang met kezen omgegaan en kende hun manieren. Toen hij op de mat de sneeuw van de schoenen stampte trok de hond alleen maar de lippen op en ging achteruit. Hij ziet wie hij voorheeft, zei mijnheer Klaver, maar kwispelen, dat doet hij alleen voor zijn baas, zo hoort het voor een echte Hollandse hond.
Ze zaten aan de lange tafel, ieder met een glaasje boerenjongens voor zich en een paar gesuikerde krakelingen. Hier zijn we, zei Harmen, je weet zeker wel waarom. Maar we maken het je niet lastig. Je zoon Frans heeft met Kerstmis geen fraai rapport gehad, dat weet je al. Jacob helpt hem geregeld met zijn werk, maar de | |
| |
jongen heeft er geen zin in, het hoofd staat hem maar naar boeken en hij leest als een razende. Het zal niet makkelijk zijn iets voor hem te bedenken. Maar hij is eerlijk, hij komt er wel.
Mijn neef begint bij het eind van wat we te zeggen hebben, zei mijnheer Klaver, het begin slaat hij maar over. Eerlijk gezegd, we hadden er bezwaar tegen hier te komen, hij net zo goed als ik, want dat gemorrel in zaken van het hart geeft toch niets, het sticht maar verwarring. We vinden je onverstandig, maar verstandig kunnen we je niet maken, en daarmee uit. Dat we toch gekomen zijn is alleen omdat de vrouwen er veel verwachting van hebben, ze praten over niets anders, behalve Sofie, en we konden niet weigeren. Maar Harmen en ik, we zijn overtuigd dat je uit jezelf tot andere gedachten moet komen, en anders niet. Waarom een mens zo'n besluit neemt als jij gedaan hebt, daar komt een ander toch niet achter, maar we voelen wel dat bij zulke moeilijkheden de vriendschap eerder versterkt wordt dan verzwakt. Laat je niet storen door dingen die voorbijgaan, luister naar je geweten en, hoe het ook vallen mag, het is goed, al begrijpen we het niet dadelijk. Van je vrienden kan je zeker zijn. Nu weet je hoe we erover denken. En nou wou ik straks je vee en je land bekijken. Ik had altijd gehoord dat het hier magere grond is, maar dat valt erg mee. Zo'n boomgaard als we langsgekomen zijn, daar mag je trots op zijn, je hofstee ziet er welvarend uit en de bomen die daarachter staan kunnen heel wat vogels bergen. 't Is hier ook een zuivere lucht, net als bij ons in Holland, en de gezonde nattigheid ruik je hier niet veel minder. En nu ben ik klaar om je koeien te zien.
Bij de lamp die avond spraken zij over niets dan landbouw, alleen toen Harmen de leuning vasthield om zijn oom de ladder op te volgen zeide hij nog dat Machiel over zijn zoon niet bezorgd hoefde te zijn, want hij zou het oog op hem blijven houden.
Dit waren de pogingen der vrienden om de banden van het gezin Dolfijn te herstellen. Er volgde een derde, een onverwachte.
De grond was week na dooi en regens, de voorschemer talmde langer over het weiland waar het voorjaar al veegjes van jong groen had gestreken. De hofstee met lila muren lag in stilte onder het rieten dak en de bomen erachter hadden al een rossige tinteling voor de zon die er daalde. Aan de hemel erboven was het | |
| |
licht uitgespreid in strepen rozerood en zilver. Voor het hek stond een paard te suffen, de kop gebogen naar een hazelaar met katjes. In de wagensporen van de weg keerden drie ganzen langzaam naar het hok terug. Toen Machiel langs de akker kwam, met blauw buis en klompen, was de kleur van de hemel al verschoten, achter het weiland waarde de avond en de takken van de hazelaar bewogen heen en weer. De hond spitste de oren, daar naderde van de grote weg de tentwagen, waggelend op knarsende wielen. Machiel wachtte tot die stilhield voor de deur, hij hielp Sofie eruit te stappen. Zij knikte alleen, zij zeide voor zij binnenging dat het hier rustig was.
De oude vrouw had het kopje voor haar neergezet waar zij tegenover elkander aan de tafel zaten toen zij sprak. Je had zeker niet verwacht dat ik je ook zou opzoeken, zeide ze. Ik vond dat ik ook iets moest doen, want zoals het nu is kan het niet blijven. Misschien heb je je weleens meer vergist, dat weet ik niet, maar nu zeker. Er komt een tijd dat we het best aan onszelf denken als we aan anderen denken. Anderen zien we tenminste, onszelf niet. Meer dan dit weet ik eigenlijk niet te zeggen. Ik had het je ook kunnen schrijven maar ik kwam liever zelf, dan zagen we mekaar weer eens van oog tot oog.
Hij zweeg een poos, hij stond op, liep even heen en weer en bleef voor het venster naar buiten kijken. Langs een wolk bloedrood gerand wiekten kraaien naar de kale bomen.
Ik zie dat je een grammofoon hebt, zei ze nog, laat me straks iets moois horen. Je zult me vanavond moeten amuseren want er gaat zo laat geen trein terug.
Hij kwam weer bij haar staan en hij antwoordde: Ik geloof dat je gelijk hebt. Wat ik eens verlangde, dat heeft niet kunnen zijn. De jonge jaren, de illusies, de tijd dat ik liedjes zong, dat is alles lang voorbij. Ons oude zelf is weg, we zijn niet meer die we waren. De mensen leven met en van en voor elkaar en gaan langs elkaar heen als schimmen uit een ander bestaan. En een ieder houdt zijn innigste gedachten voor zich. Zouden ze overal zo zijn, of alleen bij ons in het land? Goed, ik zal je muziek laten horen, iets van Chopin, dat hoort bij zo'n voorjaarsschemering. Muziek krijg je de hele avond en morgen begint er een nieuwe dag.
Zij zaten bij melodieën in het duister, twee gezichten naar het blekend rood voor het venster gekeerd. Buiten blafte de hond ten antwoord op blaffen in de verte.
|
|