| |
| |
| |
XII
Men ziet soms in de aard van een mens iets zo geleidelijk veranderen dat men er geen acht op slaat en het pas beseft wanneer de verandering voltrokken is. Het is of een deel van het wezen, onontwikkeld in sluimering, zich van lieverlede gestrekt had en ontplooid, tot op een dag een opmerkzame vriend zegt: Heb je wel gezien hoe hij veranderd is? eigenlijk is het niet te verwonderen, want hij had dat altijd in zich al toonde hij het niet. Deze opmerking werd door Sofie in de winter al gemaakt over Adriaan Blinkert telkens wanneer hij op bezoek zat, nog eer het anderen was opgevallen. Hij was stil en gedrukt en plotseling op zijn horloge kijkend, haastte hij zich om naar huis te gaan. Zij had erbij gevoegd: Vroeger was hij eigenzinnig en een beetje bazig, nu zo gehoorzaam, meer dan zijn eigen kinderen.
Maar in de zomer was de verandering bij de Blinkerts, bij hem zowel als bij haar, duidelijk merkbaar ook voor henzelf die tegen de moeiten ervan te kampen hadden gehad, althans een deel ervan. Misschien was het begonnen in die winter die eindeloos scheen van gure winden en grauwe luchten, toen hij sukkelde aan ongemak van maag en tanden en zij klaagde dat zij in haar bezigheid gehinderd werd door gebrek aan ruimte, bovendien door lastigheid van de kinderen. Toen, nadat zijn ouders buiten waren gaan wonen, dat was in het voorjaar na de oorlog, waren ze in het oude huis getrokken, het deftige huis met de ketting langs de stoep, waar hij geboren was. Ruimer was het hier zeker en zij hadden in de toekomst ook meer kamers nodig. Hier viel voor het eerst het verschil van meningen hun beiden op. Netje vond de meubelen ouderwets, hij was eraan gehecht. Zij wilde dat er gerieven werden aangebracht, hij achtte ze overbodig. Daarover waren ze het niet eens, daarover werd geredeneerd al die eerste dag toen ze keurend van kamer tot kamer gingen. Het was vroeg op een ochtend die beloofde een van die zomerse dagen te worden welke maart behoort te geven, met witte wolken en grijze daarbeneden, een nieuwe schittering op de tuintjes en de open ramen van de huizen achter. De twee jonge- | |
| |
tjes, Gerrit en Koen, die meegekomen waren, onderzochten op hun wijze de kamers, openden alle kasten en laden, zonder te luisteren naar herhaald verbod. Zowel Netje als Adriaan wijzigde soms een mening want een kamer, die pas nog vrolijk had geschenen door binnenvallend zonlicht, was ongemerkt somber geworden, en een kwartiertje later konden zij nauwelijks de takken op de gracht onderscheiden door hagel en regen op de ruiten. Die eerste keer beslisten zij nog niets, er werd ook de volgende dagen bij het uit- en inlopen van de kamers overlegd en geredeneerd, voor en tegen, waarbij Adriaan zich tegen de meeste veranderingen stug verzette, zij noemde hem ook redeloos stijfhoofdig.
Wel gaf zij toe dat zij niet te veel kosten wilde maken, zij zou zich tevredenstellen met een zuinige vernieuwing, immers al wat men overlegde kon gebruikt worden voor een beter doel. Deze reden mocht voor hem niet tellen want de zaken leefden op en gingen bijzonder voor de wind. Evenwel, aangezien Netje van zijn moeder had geleerd hoe hij met een zacht woord tot rede was te brengen, aangezien anderzijds Adriaan door die ongemakken werd gekweld, zich lusteloos gevoelde door de overstelpende drukte op kantoor en derhalve al te veel praten hem hinderde, kwamen zij elkaar met goede wil tegemoet, gaven wederzijds iets toe en werden het eens over gedeeltelijke vernieuwing van inrichting en meubelen.
In de woonkamer werden de zwarte lijsten om de platen, door vocht beschadigd, vervangen door vergulde, de groene bekleding der stoelen door een gestreepte van terracotta kleur, op de plaats van het groen gebloemd karpet, tot de draad versleten, kwam een nieuw met helderblauwe bloempjes, en de drie gasballons werden afgedankt voor een wijde kap van bruinoranje zijde met elektrisch licht. Daardoor kreeg die kamer een levendiger aanzien, ofschoon de harmonie van groene tinten uit de dagen der ouders erdoor verstoord was en alleen de vergulde pendule, de groene Chinese vazen en de ingelijste spreuk ‘De Liefde Overwint Alles’, waar Adriaan sedert zijn jongensjaren een zwak voor had, herinnerden er nog aan dat zij hier meer dan dertig jaren hadden doorgebracht. Dat het kabinet, waar de oude mevrouw Blinkert placht te zitten, geheel naar de smaak van Netje werd ingericht, achtte Adriaan billijk, al zeide hij herhaaldelijk dat het zijn smaak niet was, er soms zijn verwondering over uitsprekend dat zij, die zo eenvoudig was, onver- | |
| |
wachts een voorkeur voor moderne, opzichtige meubelen had gekregen. Er stond een zwaar bureau-ministre van blinkend notehout met vele laden en een draaistoel ervoor. Er stond een brede kast met schuifdeuren, even blinkend, en nog eens laden, versierd met snijwerk dat hij tierlantijntjes noemde, en daarnaast een kopieerpers. Netje haalde bij zijn schuchter gemaakte opmerking de schouders op en vroeg, op een toon waarin terechtwijzing klonk, of hij nog niet wist dat zij velerlei had weg te sluiten, correspondentie, rekeningen, brochures. Die toon verbaasde hem telkens weer, maar hij zweeg.
En toen ze er woonden nam de verandering toe. Adriaan was stil, vervuld van gedachten aan zijn zaken, aan het inkomen, meer dan verdubbeld, aan zijn kansen om lid van de raad te worden. Zijn maagkwaal, waarvoor hij om de andere dag naar de dokter moest, veroorzaakte hem last en Netje scheen het al te licht te tellen, althans wanneer hij erover sprak deed zij of het zo erg niet kon zijn, op dezelfde wijze als zij de kinderen troostte met hun schrammen en zeertjes. Dat hinderde hem weleens, maar dan bedacht hij dat hij het haar, die zo veel beslommering had, niet kwalijk mocht nemen. Haar werkzaamheid, in het kabinet zowel als in de huishouding met de nieuwe dienstbode, ontplooide zich gezond en sterk, het was haar ook aan te zien dat zij er haar vreugde in schepte. De houding van het hoofd, vroeger voorovergebogen, nu enigszins achterover met de kin vooruit, de blik der ogen, scherp door de brilleglazen, waarmede zij alles keurend overzag, de klank der stem, kalm en zeker, toonden dat zij tot haar beste kracht ontlook. Zij werd kort van woorden, misschien omdat het verbieden van de kinderen tijdrovend was, en die kortheid verleende haar vooral jegens Guurtje en de jongere dienstbode gezag. Zonder die spaarzaamheid van uitdrukking ook zou zij de menigte van plichten niet kunnen vervullen, van zeven uur in de ochtend af, dikwijls tot bedtijd toe. Het was opmerkelijk ook voor de vrienden die haar bezochten, zoveel zij deed, een voorbeeld dat door Guurtje graag gevolgd werd, zodat alles in huis eruitzag of het nieuw was. Adriaan wist niet meer van hoeveel verenigingen zij lid was, in menig geval als bestuurster, en onder het dozijn brieven welke hij dagelijks na de koffie meekreeg voor de post droegen vele een adres dat hem onbekend was. Hij vroeg er weleens naar terwijl hij staande zijn glas karnemelk leegdronk, maar Netje | |
| |
beduidde hem met een enkel woord dat zij hem later zou inlichten, men kon immers niet rustig praten onder het gekibbel van de kinderen. Ook mocht men ter wille van de opvoeding in hun bijzijn niet alle onderwerpen behandelen, zij werden al veel te bijdehand. Toen mijnheer Roos eens over ongelukkige meisjes uit de provincie had gesproken had de kleine Christien, even vijf jaar, die uitdrukking tegenover de dienstbode herhaald. Ga nu maar naar kantoor, zei Netje en Adriaan ging.
Over de opvoeding hadden ze vaak verschil, al gaf hij grif toe dat zij het juiste inzicht had. Bij Harmen en Sofie had hij gezien dat de kinderen niet verboden werden, dat men dus niet eens van gehoorzamen kon spreken, het was of zij hun ouders vanzelf begrepen. Ik wou dat ik wist hoe jij dat aanlegt, zei hij eens toen hij met Harmen dezelfde weg naar kantoor ging.
In die dagen wist Harmen, hoewel ook hij het zeer druk had, hem dikwijls over te halen met het heerlijk zomerweer na de beurs een grachtje om te wandelen, vertrouwelijk in gesprek, en dan hoorde hij geduldig de klachten aan over gezondheid en misverstand. Harmen liep zeer langzaam en wanneer Adriaan zweeg sprak hij. Altijd haast in de zaken, zei hij, is niet goed, een mens moet ook eens kunnen zeggen wat hij te zeggen heeft. Hoe men het inricht, dat doet er niet toe, de een zus, de ander zo, een ieder vindt het voor zichzelf en dan is het in orde. In de omgang tussen mensen, of het met je vrouw en je kinderen is, met je vrinden, in zaken of met jezelf, het voornaamste is dat de wijzer van de weegschaal in het midden komt te staan. De ene waarde moet net zoveel wegen als de andere, het doet er niet toe of op de ene schaal goud ligt en op de andere ijzer, als het maar hetzelfde weegt. Ik weet niet of je me begrijpt, ik bedoel het evenwicht, dat moet ieder voor zichzelf vinden, met de gezondheid, met de opvoeding en ook met de vrouw. - Adriaan liep na te denken, kijkend naar het gewiegel op het water waar een groene tjalk voorbij was gegaan, in zon en schaduw. Dat heb je precies gezegd, antwoordde hij, het evenwicht, daar moeten we steeds naar streven, ook in het bestuur van de stad. Het is niet makkelijk, maar ik zal mijn best doen.
De kinderen vereisten veel oplettendheid van Netje want ze veroorzaakten last en Adriaan scheen niet de gave te hebben om hen te leiden, daar had zij hem al dikwijls op gewezen. De ene keer zag hij te veel door de vingers, vooral als het Koentje betrof,
| |
| |
en liet ze ongestraft wanneer gestrengheid noodzakelijk was, een andere keer, wanneer er een onschuldig ondeugendheidje was begaan, maakte hij zich boos en strafte onevenredig. Meer dan eens had zij er met hem over gesproken en hem gewaarschuwd dat de prikkelbaarheid, onverschillig of die ontstaan was door de drukte of door de pijnlijke stoornis, die volgens haar zijn gedachten te veel bezighield, bij de opvoeding vermeden diende te worden. Dit had zij onlangs nog gelezen. Hij had het ook zelf ingezien, hij had toegegeven dat zij meer tact met de kinderen had dan hij.
Op de avond van zijn vijfendertigste verjaardag, in juli, kwamen Harmen en Sofie hem gelukwensen, ook Cor met Machiel. Het schemerde, het licht was nog niet aangestoken. De kinderen speelden in de natte tuin waar voor het schuurtje een plas de grijze lucht spiegelde. Netje, stemmig in haar gespikkelde japon aan de theetafel gezeten nadat de kopjes en de gebakjes waren rondgediend, leidde het gesprek over de opvoeding, nu en dan een raak antwoord gevend voor Machiel wanneer hij weer een grapje had gezegd. Neen, zei ze, Adriaan heeft er niet het ware inzicht van. Onze kinderen hebben een grote maat van levenslust gekregen, gelukkig ook, maar het loopt weleens zo veel over dat het beteugeld moet worden. En ik heb te veel om handen om erop te letten zoals het hoort, we kunnen met de vakantie niet eens naar buiten. Laatst, toen mijnheer Roos hier te eten was, hadden ze de deurknoppen met lijm ingesmeerd, hij was er helemaal niet over te spreken, ik schaamde me zo, het was ook bar. Waar halen ze die streken vandaan? van de straat, ze komen nooit op tijd van school en dan lopen ze met van die verwaarloosde kinderen van de school aan de overkant. Ik joeg de jongens allebei van tafel en wat doet Adriaan? Hij roept ze terug en hij zegt: Beloven jullie het nooit weer te doen? dan mag je aan Guurtje zeggen dat ze jullie straks een stuk van de taart geeft. Natuurlijk zeggen ze allebei: Ja pa. Is dat nu opvoeden? Adriaan, doe dat ene raam toe, het wordt kil.
Hij stond op, deed het raam toe en zeide, zo zacht dat alleen Sofie die naast hem zat het hoorde: Over dat chapiter zijn we het nooit eens, maar ze heeft gelijk.
Na een ogenblik van zwijgen toen alleen roep en lach in de tuin te horen waren, zei Machiel: Ik vind dat jullie dankbaar mogen zijn voor zulke kinderen, daar kan je van leren hoe je | |
| |
pleizier moet maken. Jammer dat ik niet bij jullie ben opgevoed. Maar jullie zijn veel veranderd sedert wij kinderen waren. Adriaan was altijd een bedaarde jongen, zeker, maar wie had gedacht dat hij zo'n volgzame echtgenoot zou worden? wie had gedacht dat Netje, met haar gebogen rug en erg bedeesd, zo'n fikse huisvrouw zou worden, zo ferm en verstandig?
Voor Netje hierop kon antwoorden liet Cor zich horen met een idee. Ik weet wat, zei ze. Misschien komen ze niet genoeg in de open lucht. Als jullie niet naar buiten kunnen gaan, stuur ze dan bij ons een paar weken, daar kunnen ze draven en ravotten onder de vrije hemel, over het strand en door de duinen, dat is goed voor ze. Voor Machiel hindert het niet, de drukte, die is er toch maar twee dagen van de week, en ik zie het graag. Ik zou zeggen, komen jullie allemaal de volgende zondag bij ons aan zee, dan is onze Frans jarig, ook Sofie met de kinderen, jullie kennen het huis nog niet en dan kunnen we meteen zien hoe het de kinderen bevalt.
Het licht werd aangedaan, allen keken op naar de oranje zijden lampekap. In het donker tuintje viel een rosse glans op de plas. Netje riep de kinderen binnen, beknorde ze omdat kousen en schoenen weer nat waren en vuil van modder, gaf ze ieder een zandkoekje en zond ze naar bed. Daarna nam ook zij de uitnodiging aan, evenwel met het voorbehoud dat zij niet mee kon komen omdat ze juist die dag haar kindertehuis moest bezoeken, maar in ieder geval kon Adriaan de kinderen brengen. Tussen haar lichtgeklede vriendinnen, kleiner dan zij, stond zij, met haar rok tot de voeten, haar bril en haar gladgekamd haar, zoals een ouderwetse dame die geen lichtzinnigheid zou verdragen.
Het was een nieuw vakantieoord waar op een duin het huisje lag dat, evenals de huisjes in rijen rondom, met rode daken, blauwe hekken, klein en laag leek tussen het geblaakte zand en de lucht, zwaar beladen van wolken tot de einder, te zien in al hun grootheid. De zee strekte zich uit in zomertinten van groenachtig grijs, met een glinsterend patroon van zilverwitte puntjes overtogen. Een vlag wapperde aan een paal, voor een uitgebouwd raam waaiden geraniumplantjes heen en weer.
Aan het klein station, helder nieuw, stond Cor in witte rok strak aan de benen, haar kinderen aan iedere zijde, toen de klingelende trein stilhield, waaruit de vrienden en mijnheer Roos stapten met nog vijf kinderen. De kamer was te klein voor zo veel | |
| |
schril rumoer, op de tafel blonken de glazen kleurige limonade op een rij, ieder met een roomhoren ernaast. Dan draafden de kinderen op blote voeten weg, mijnheer Roos, Adriaan en Harmen stonden voor het raam te kijken hoe ze tegen de duintop klauterden, een streep voetspoortjes achter hen, en van de rand naar beneden tuimelden. Toen zagen zij ze in de verte, zes stipjes blauw of wit, op de vlakte van het strand, springend rondom de badstoelen in een kring, en ginder nog een wit figuurtje, vooruiten achteruithuppelend voor de streep van schuim. Hun stemmen waren niet te horen.
Het blijft toch jammer, zei mijnheer Roos, dat je vrouw niet mee kon komen, ze zou zelf gezien hebben hoe het ze hier bevalt. Ze ademen hier de vrijheid met volle teugen in. Die kinderen van jullie verschillen wel van die van mijn nicht, maar je ziet dat ze beste maatjes zijn, de vrijheid maakt ze gelijk. Ze passen bij mekaar net als jullie toen jullie kinderen waren.
Ja, zei Harmen, van de verte gezien worden de verschillen gelijkgemaakt, onder zo'n grote lucht.
En Cor zei: Laat jij gerust je kinderen de hele vakantie hier, dan kan Netje ongestoord haar werk afdoen. En komen jullie dan samen wanneer je lust hebt, ik weet zeker dat het je goed zal doen, die zuivere lucht van de zee.
|
|