| |
| |
| |
IX
Al van het voorjaar werd er veel vertier in de stad gezien, van bezoekers uit de provincie voor de nationale feesten, er toeterden fonkelnieuwe auto's door het gewemel van vigilantes, fietsen, sleperswagens, op de trottoirs drongen langs de winkels de drentelaars dicht bijeen, de grote hoeden van de vrouwen kleurig met bloemen en linten. De carillons tinkelden vaag ergens achter de daken, in stoeten liepen schoolkinderen met strikjes langs de blinkende rails, de trams belden, vertraagd in de drukte. Van de schemer tot in de nacht schoven drommen langs de grachten en de slingers van gekleurde lichtjes, verdubbeld op het water, er klonk nog laat roep of lach uit de duistere straten, waar gedaanten bewogen in het schijnsel van een lantaarn. De zomer lag welig over de stad.
Iedere ochtend bracht de kindermeid, met keelband en blauwe mantel, de kinderwagen de stoep af in het lommer, de jonge mevrouw Blinkert bukte erover neder en voor het venster twee huizen verder keek de oude mevrouw toe, het hoofd schuddend, zo hard schreeuwde de kleine Gerrit weer terwijl hij weggereden werd, de stem was nog tot de brug te horen.
Dan zat Netje dadelijk voor haar bureau in de woonkamer met uitzicht op het tuintje in de schaduw, zij had veel te regelen want het werd weer een drukke dag, veel te schrijven, antwoorden op brieven uit het laatje rechts, het laatje links, inlichting te vragen, afspraak te maken, over de diaconessen, over de stichting in voorbereiding, over verschillende verenigingen. En voor elf uur al klonk luid de bel in de marmeren gang, de dienstbode met krakende boezelaar diende een bezoekster aan die binnentrad in die kamer, waar het nog naar was rook en alles blonk, koper en nikkel en eikehout. Telkens en telkens klonk de bel, in het salon zaten andere dames te wachten terwijl Netje, het zilveren potlood in de hand, de gevraagde inlichting gaf over de vereniging waarvan zij secretaresse was, het doel, het nut, de middelen. Maar wanneer er over twaalf, bij het joelend gerucht van schoolkinderen op de andere gracht, weer gebeld werd kwam het | |
| |
aankomend dienstmeisje aan de deur, dat beleefd antwoordde dat mevrouw belet had. Dat was het uur dat de kinderwagen de stoep werd opgetrokken en Gerrit, die weer begon te schreeuwen, naar boven werd gedragen, altijd schreeuwde het kind wanneer het uitging, wanneer het thuiskwam, ofschoon het buiten toch zoet was geweest of had geslapen. Dan stond de tafel, ovaal van vorm omdat het bij de Blinkerts zo de gewoonte was, gedekt met het laken in vouwen splinternieuw, en de pendule wees geregeld tussen halféén en vijf minuten ervoor wanneer Adriaan binnenkwam en, de bleke handen wrijvend, dadelijk vroeg naar haar werkzaamheden. Daar werd gedurende de koffie over gepraat want Adriaan, zelf in het bestuur van enige instellingen voor maatschappelijk nut, wist er meer van en meende goede raad te moeten geven, waartegen Netje echter bezwaren opperde. Maar hij liet niet af voor hij haar overtuigd had dat zijn zienswijze de juiste was, anders immers zouden zij boven hun middelen aan weldadigheid besteden. Het was zijn gewoonte stipt om kwart over één op te staan nadat Netje de punten, die hij genoemd had, in haar boekje had opgetekend.
Eén keer in de week, en dit was ook de enige keer, op maandag, dat Adriaan een kwartier en soms wel meer te laat van huis ging, hadden zij een gast aan de koffie, de notaris Roos, die in die dagen dikwijls met mijnheer Blinkert zaken had te bespreken en hier gaarne kwam omdat hij, zoals hij herhaaldelijk zeide, schik had in het huishouden van zijn jonge vrienden, die hij al kende van de tijd dat ze kinderen waren. Netje en Adriaan waren ook met hem zeer ingenomen nu zij hem beter kenden en hadden ontdekt dat hij een man was van degelijke beginselen en ruime inzichten, vol belangstelling ook in werken van maatschappelijk nut, wel veel verschillend van de voorstelling die zijn nicht Sofie van hem had gegeven. Alleen begreep Netje niet dat hij, die zo'n bezadigd oordeel had, zich zo zonderling kleedde, te jeugdig voor zijn jaren, altijd met een leverkleurig pak en slobkousen, een grote bloem in het knoopsgat, een te breed lint aan zijn lorgnet, zij vond dat hij er toch al opvallend uitzag door zijn gele afhangende knevel en zijn rood gezicht. Ook met hen sprak hij wel over zaken, hij gaf vooral Netje menige goede raad betreffende de reglementen van haar vereniging, betreffende de aan te kopen terreinen, zichzelf telkens onderbrekend met een anekdote die hij uitvoerig vertelde en zo levendig dat zij gespan- | |
| |
nen luisterden, alsof zij het voor zich zagen. Adriaan, die op de pendule lette, moest zich verontschuldigen want het was druk op kantoor, maar mijnheer Roos bleef zitten, nam nog een boterham en vervolgde op zijn gemak raad en anekdote voor Netje alleen.
Daarna, in de hoge fauteuil tegenover haar aan het venster, stak hij een sigaar op en ging voort terwijl de jonge dienstbode de tafel afnam, gevallen vertellend van mensen die hij gekend had, waaraan hij bespiegeling toevoegde met een wijs oordeel. En dikwijls besprak hij met haar de gevallen van Machiel en van Sofie.
Wat is eraan te doen? zei hij. Of we er lang en breed over praten, gedane zaken nemen geen keer. Ik heb je vriendin Cornelia maar een paar maal ontmoet, maar wie enige mensen kennis heeft begrijpt dadelijk dat zij immers niet geschapen was voor Machiel. Een flegmatiek persoon, nietwaar? braaf van inborst, rechtzinnig opgevoed, eenvoudig van verstand, een gewone eerlijke huismus, terwijl Machiel, die ik beter ken, ik ontmoet hem dikwijls, een fantast is met een levendig temperament, iemand die het leven weet te genieten. Met de vrouw die hij heeft kan hij het geluk niet vinden, en zij evenmin met hem. Al jaren her had ik het idee dat hij geknipt was voor mijn nicht, die in levendigheid niets voor hem onderdoet, een meisje van ras, volbloedig, een aard voor de vreugde aan het leven. Ik kan je niet zeggen wat een teleurstelling het voor me was dat haar keuze viel juist op die jongen Klaver. Niet dat er iets op hem te zeggen valt, ik neem aan dat hij een rechtschapen karakter heeft en hij zal wel een geregeld leven leiden, maar met dat al is hij van een andere soort, een beetje boers zoals al die Klavers, een jonge man die van de geestelijke behoeften van Sofie nooit iets begrijpen zal. Ik heb weliswaar de lusten en de lasten van het huwelijk niet ondervonden, maar ik heb de overtuiging dat de waarneming meer dan de ondervinding een onbevooroordeeld begrip van zaken geeft. En wat ik heb waargenomen bij getrouwde mensen in mijn omgeving, is dat men de gelukkigste vereniging vooral aantreft bij gelijkgezinden, zoals het spreekwoord zegt, soort zoekt soort. Dat ligt ook voor de hand, dat is ook redelijk. Verschillende geaardheden brengen botsingen voort, geharrewar, gekrakeel, of erger nog, zoals tegenwoordig de mode wordt, echtscheiding. Het zou me niet verwonderen als | |
| |
het huwelijk je vriendin Cornelia nu al ontgoocheling heeft gebracht. Het gezond verstand zegt ook dat de beste kinderen het liefst komen bij ouders die bij mekaar passen, tenminste dat denk ik zo. Jij en Adriaan, dat ziet men dadelijk, jullie horen bij mekaar, een redelijk paar, je zal zien dat je kind voorspoedig opgroeit, verstandig en evenwichtig. Maar over Sofie en het gezin dat zij grootbrengt, maak ik mij ongerust, ik had duizendmaal liever gezien dat zij en Machiel een paar geworden waren. Met dat al, zoals gezegd, gedane zaken nemen geen keer. Als zij ooit in moeilijkheden mocht geraken kan ze altijd op me rekenen, al moet ik me nu van omgang onthouden, om wrijving te voorkomen met de familie Klaver. Ik maak er geen geheim van dat ik met mijn buurman de burgemeester niet overweg kan, een zogenaamde liberaal, geen vlees en geen vis.
Dit onderwerp van het huwelijk ging mijnheer Roos zo zeer ter harte dat hij er dikwijls over sprak, daarbij ook bijzonderheden vertellend over de ouders van Sofie, die evenmin bij elkaar hadden gepast en een dochter hadden gekregen die in geaardheid op de vader noch op de moeder geleek. Eerst kon Netje niet toegeven dat hij geheel gelijk had, tenminste niet wat het paar Cor en Machiel betrof, zij kende ze door en door en ze was altijd overtuigd geweest dat ze zich tot elkaar aangetrokken voelden, hetgeen immers toonde dat ze bij elkaar hoorden. Evenwel, mijnheer Roos had zo treffende redenen dat zij erover moest nadenken en soms twijfelde of zij zich vergist kon hebben.
Die gedachte hinderde haar. 's Avonds onder de lamp, wanneer Adriaan gevraagd had naar haar bezigheden van de dag en dan de krant openvouwde, sprak zij erover. Zouden we ons dan zo vergist hebben? vroeg ze. Dat zou afschuwelijk zijn, want we dragen er toch ook verantwoordelijkheid voor, we hebben immers alles gedaan om ze bij mekaar te brengen. Hoe dikwijls heb ik je niet gevraagd een briefje van haar over te brengen... Adriaan antwoordde dat er geen reden was voor bezorgdheid zolang de veronderstelling van mijnheer Roos niet door feiten was bevestigd. We moeten er vooral voor waken, zei hij, dat ons oordeel en onze daden niet bepaald worden door andermans oordeel. Laten we ook oppassen, zei hij een ogenblik later, dat onze geest niet uitsluitend in beslag genomen wordt door ons maatschappelijk werk, want hoeveel goed we daar ook mee doen, het mag niet zijn ten nadele van onze oude vrienden. Ik | |
| |
beken dat ik Machiel de laatste tijd wat verwaarloosd heb, maar je weet het, onze levenswijzen, onze opvattingen lopen uiteen. Ik stel mij voor een nuttig leven op te bouwen en hij geniet maar van wat de dag hem brengt.
Hij gaf haar de raad meer aandacht aan haar vriendinnen te wijden dan zij de laatste maanden gedaan had, er werd afgesproken dat zij eenmaal in de week Cor en Sofie zou opzoeken om de banden van de vriendschap te onderhouden, er werd voor ieder een dag vastgesteld.
Het was zeer druk voor Netje in die maanden, zo druk dat zij in het begin van september nog niet voor vakantie naar buiten konden gaan. Wanneer Adriaan thuiskwam en vroeg wie zij op bezoek had gehad zuchtte ze weleens dat ze niet eens tijd had voor het kind, het schreeuwde als zij het opnam en bij de kindermeid werd het dadelijk stil. Dat vond zij onnatuurlijk, alsof zij een vreemde was. Maar hoe kon het anders met zo veel bezigheid, zo veel bezoek? Om tien uur al waren de diaconessen er geweest, toen die mevrouw voor de verloting, toen de secretaresse van het vakantieoord, daarna de dominee, die altijd lang bleef omdat hij het hier gezellig vond, hij had zelf om een tweede kop morgenkoffie gevraagd, en terwijl hij er nog zat was de makelaar gekomen, gezonden door mijnheer Roos, om te spreken over de terreinen waaruit zij konden kiezen. Dan stond op haar agenda voor de middag een samenkomst ter bespreking van de belangen van meisjes uit de provincie, daarna moest zij uit, naar de oogarts voor een nieuwe bril want dat had ze al te lang uitgesteld, en op de terugweg wilde ze aangaan bij de vrouw van Krans, die in moeilijkheden verkeerde. Machiel had die mensen wel in het begin geholpen, maar zich verder niets van hen aangetrokken, en met geld alleen deed men niet genoeg. Wat bleef er aan tijd over voor de vrienden als men het zo druk had? De zomer was bijna gedaan en zij was nog niet naar de tentoonstelling geweest. Ze sprak met vragende tonen, alsof ze zich verongelijkt voelde en verwijten deed aan de omstandigheden of aan de mensen in het algemeen. Adriaan herinnerde haar aan de afspraak, dat de plichten voorgaan, ze hadden immers de mooiste taak gekozen, voor de medemens te doen wat in hun vermogen lag, en daarvoor moesten ze offers brengen. Had hij het zelf niet overmatig druk? Van vier verenigingen was hij penningmeester, van drie andere medeoprichter, en hij had op kantoor veel van zijn vaders | |
| |
werk overgenomen, dan had hij nog zijn spreekbeurten. Dat alles eiste zijn volle aandacht want hij droeg de verantwoordelijkheid en er bleef geen ogenblik voor ontspanning over. Maar in de vervulling van de taak vond men de ware bevrediging, zei hij. Toen hij er haar nogmaals aan herinnerde dat zij het bezoek aan de vriendinnen niet mocht uitstellen antwoordde zij dat hij gelijk had, ging naar de telefoon en maakte afspraken.
Sofie zat in de babybox met haar kind toen Netje kwam en zij bleef erin zitten omdat het kind haar niet losliet. Netje, die zichzelf een kop thee mocht inschenken, vond het ongehoord slordig in de kamer en een gesprek kon er niet gevoerd worden door de uitbundigheid van het kind. Het was al een ventje, dat praten kon, met blonde krullen en zwarte ogen, het gezicht met chocola besmeerd.
De dag daarna ontmoetten zij en Cor elkaar met de kinderwagens in het park bij het gewelfde houten bruggetje. Netje had de kindermeid meegebracht, maar Cor duwde zelf; het was lauw zomerweer met vederwolkjes onbewegelijk aan de lucht. Daar zaten ze naast elkaar, het ene wagentje met een slapend kind erin terzijde van de bank, terwijl de kindermeid heen en weer ging met het ander. De vijver lag stil en omgebogen in de schaduwen met gespiegel van heesters en populieren, uit het duister van de brug dreef een zwaan in rimpeling van licht. Twee oude heren drentelden langzaam met wandelstokken, op de bank tegenover zat een meisje in het rose over een boek gebogen. Hier in het lommer was het zoel en stil, maar achter de rij der huizen, waar de zon blikkerde op de ruiten, klonk een orgel boven het ver gerucht van auto's. Cor droeg een lichtblauw mantelpak en een witte blouse met een broche van koraal, bleekrood zoals haar lippen, gedurig open in een lach. Zij babbelde langzaam met kleine hoge tonen en sloeg soms verrukt de ogen naar de bladeren boven op. Machiel? zei ze, dat is een engel, een allerbeste, altijd uitgelaten vrolijk, en zo zorgzaam. De hemel heeft me wel gezegend en dat besef ik ook. Je hoort weleens van anderen, dat het niet gaat zoals het moet, en dan hebben wij alle drie het wel erg goed getroffen, vind je niet? Hoe kon het ook anders als je zo volmaakt bij mekaar past, jij en Adriaan, Sofie en Harmen, en hij en ik. En daarna luisterde zij, terwijl haar ogen haar kinderwagen op het pad in de verte volgden, naar alles wat Netje vertelde van het plan met het vakantieoord, hoe het ge- | |
| |
bouwd zou worden, hoeveel bedden er zouden zijn, en ze zei dat ze Netje bewonderde voor haar flinkheid.
Mijnheer Roos heeft toch ongelijk, zei Netje die middag aan de koffie, Cor is door en door gelukkig, daarover hoeven we geen zorg te hebben. En vol belangstelling, ze vroeg zelf of ze mee mocht als we naar het terrein gaan kijken. Zie je wel, antwoordde Adriaan, we moeten met onze eigen ogen kijken en niet blindelings de invloeden van anderen volgen.
Het was eind september, een zondagmorgen nat en nevelig, toen ze in de auto met mijnheer Roos naar buiten reden om het terrein voor het vakantieoord te zien. Cor en Netje hadden hun regenmantels aan. Het stuk grond lag op de heide ver buiten het dorp aan de grote weg, waar ze uitstapten en te voet verder gingen. Achter elkaar liepen ze een glooiing op over het natte zand van een paadje zo smal dat de heidestruiken langs hun knieën streken. Hier en daar stond mijnheer. Roos stil, keerde zich om en wees met zijn wandelstok naar de windstreken, naar een plek waar de jonge dennen ver van elkaar stonden en naar het uitzicht dat men zou hebben als het huis hier gebouwd werd, de wijde vlakte van de heide, donkerpaars, een torenspits aan de einder, de schim van een watertoren. En ze gingen hoger de glooiing op, maar Netje daalde een zijpad af om te zien wat het uitzicht was van de andere kant.
Aan de boszoom waar zij stond, boven de weg, stapelden in de wijde lucht grijze wolkjes zich op in reeksen achter elkaar en over de heide, stijgend, dalend, boog een schapendrift langs zandkuilen en zwarte struiken in de eenzaamheid. Er was geen mens, geen vogel. Op de dennenaalden aan haar voeten viel nu en dan een druppel, anders geen geluid. Maar toen hoorde ze in de verte een gebrom dat snel aanzwol en om de bocht van de weg verscheen een auto. Zij herkende hem dadelijk, Machiel met zijn gele jas, zijn hoed schuin, naast hem zat een donkere gestalte, een vrouw met het gezicht van haar afgewend, de hand naar de lucht opgeheven.
De auto was al voorbij toen ze zich omkeerde en Cor zag naderen. Neen, zei ze terwijl ze haar bril afveegde, ik vind het geen geschikte plaats voor ons huis, veel te onrustig zo dicht bij de weg. Ik ook niet, zei Cor, het is geen vrolijk uitzicht, niets dan lucht en donkere hei, maar het is ook een trieste dag.
|
|