| |
Persoonlijke honden
Sunny, de onafhankelijke
Het is bekend dat de Chinese chow-chow een bijzondere waardigheid heeft en, al zal hij het bevel van zijn baas gehoorzamen, er toch een gezicht bij houdt of het hem niet aangaat. Als men acht slaat op chow-chows merkt men dat men ze dikwijls voor de deur van hun woning ziet, in de zon liggende, zonder de minste belangstelling voor de voorbijganger, hetzij mens, hetzij hond. Ook valt het op dat men er zo vaak een tegenkomt die alleen uit wandelen is.
| |
| |
Cecil Aldin, de bekende hondenschrijver en tekenaar, vertelt het volgende geval:
Sun-Yat-Sen was een zwarte chow-chow, die ik kreeg gedurende de oorlog toen ik op het eiland Wight geplaatst was. Toen ik in oktober 1917 onverwachts terug moest naar mijn bataljon in Frankrijk gaf ik Sunny aan een vriend om hem naar mijn moeder in Birmingham te brengen. Ik was benieuwd hoe het daar met hem gaan zou, want hij was geen allemansvrind. Later vernam ik dat hij al op de tweede dag uit het venster van een eerste verdieping was gesprongen en weggelopen.
Men had alles gedaan om hem te zoeken en twee keer werd hij gezien door mijn zusters, die hun best deden om hem te pakken, met listen en met hardlopen door de drukke straten van Birmingham. Maar Sunny liet zich door niemand beetpakken. Daar mijn moeder wist dat ik veel van het beest hield loofde zij een beloning uit als hij gevangen werd en zij dacht dat het wel gauw helpen zou, want de politie kende hem nu al.
Van de politie hoorde zij ook in de eerstvolgende weken nu en dan iets over hem. Eens was hij bijna gepakt in een doodlopende steeg, maar hij sprong over een anderhalve meter hoog hek en ontsnapte, daarna hoorde zij dat hij door een taxi was overreden en er lelijk was afgekomen, maar toch wist hij altijd weg te hinken, voor iemand hem beetkreeg.
Verder kwam mijn zuster te weten dat hij soms op een vuilnishoop buiten de stad sliep, soms ook voor de deur ergens in een van de drukste straten. De politie deed dikwijls pogingen hem te vangen, maar zelfs als hij vast scheen te slapen sprong hij ineens op en rende weg nog voor iemand dichtbij was gekomen. Nadat hij enige maanden dit zwerversleven had geleid vernam iemand van de familie dat een meisje in een koekenbakkerswinkel, in een van de arme buurten, hem geregeld te eten gaf en elke dag op een vast uur een bord met kliekjes neerzette. Zij vertelde dat ze er nooit in geslaagd was hem aan te raken en dat hij alleen begon te eten als zij op een afstand bleef. Sunny was helemaal een pariahond geworden.
Toen mijn moeder ervan hoorde gaf zij het meisje iedere week geld om hem te eten te geven en zo leefde hij wild in Birmingham die hele winter. Toen ik in juni 1918 weer verlof kreeg ging ik zo gauw mogelijk naar Birmingham en de eerste morgen al | |
| |
stond ik vroeg op en ging naar die winkel. Ik had gehoord dat hij gewoonlijk kort na zevenen kwam en zijn bord met eten werd klaargezet zodra dat meisje was opgestaan. Een paar minuten voor zevenen kwam ik daar in de gang staan en algauw zag ik een magere verwaarloosde zwarte hond die aansloop om de hoek van de achteringang. Verscholen keek ik toe hoe hij at, wantrouwig naar alle zijden glurende na iedere hap, en ik zag ook dat hij nog erg hinkte. Ik begreep wel dat het moeilijk zou zijn hem te pakken als hij mij niet herkende, dus, kalm uit mijn schuilplaats te voorschijn komende, liep ik niet naar hem toe, maar in de andere richting, terwijl ik floot zoals ik altijd deed en gewoon zei: Kom Sunny, in de hoop dat hij me zou volgen. Toen hij mijn stem hoorde spitste hij de oren, keek op, snoof in mijn richting en kwam, toen ik nog eens riep, achter mij aansluipen.
Zo liep ik de drie en een halve kilometer terug naar Edgbaston, de hond achter mij, maar zonder enig ander teken dat hij mij herkende dan die vage herinnering van mijn stem en fluit. Telkens als ik bleef staan stond hij ook stil, een paar meter van mij af, zodat ik hem niet kon aanraken. Toen hij mij het huis binnen was gevolgd en merkte dat ik geen poging deed om hem te pakken, begon hij dichter bij me te komen en aan mijn benen te ruiken.
Langzamerhand herkende hij me en nadat ik een uur met hem alleen was geweest keerde zijn oude vriendelijkheid terug, de schuwe uitdrukking ging weg van zijn gezicht, en de volgende dag was hij weer bijna de lieve hond die ik het vorig jaar had achtergelaten.
De volgende vier jaren had hij een gelukkig leven bij mij, maar die wilde periode had iets bij hem achtergelaten dat hem niet meer af te leren was. Wij konden er hem nooit meer toe krijgen binnenshuis te slapen. Hij sliep op de stoep, in een schuurtje, op elk plekje dat hem beviel, maar niet meer in een kamer.
Het einde van Sunny was het droevigste van zijn levensgeschiedenis.
De laatste vier jaar woonden wij aan de drukke weg naar Portsmouth, waar veel verkeer van automobielen was, maar na hetgeen Sunny in Birmingham overkomen was achtten wij het niet waarschijnlijk dat hij zich nog eens zou laten overrijden. Hij lette op het verkeer, zo voorzichtig als een politieagent. Hij bleef staan naast ons inrijhek, rechts en links kijkende, hij wist dat hij | |
| |
veilig was op ons eigen grindpad en dat het gevaar pas begon op de asfaltweg. Het liefst lag hij in de zon bij de ingang en keek dan rustig naar het verkeer.
Op een warme morgen dat hij daar lag kwamen er enige renauto's met grote snelheid voorbij. Een daarvan trachtte een andere te passeren, schoot uit over het trottoir tot binnen ons hek en raakte mijn hond, die op slag dood was. Die harteloze moordenaars wisten niet wat een vriend ze vernietigd hadden, want (misschien maar goed ook voor ze) ze stopten niet eens om te zien wat ze gedaan hadden.
*
‘Gij die op dit pad voorbijgaat, als gij bijgeval dit gedenkteken opmerkt, lach niet, al is het maar een hondegraf; er vielen tranen voor mij en het stof werd hier boven mij opgehoopt door de hand van mijn meester.’
Uit het Grieks
Roger, de verongelijkte
Roger was een bloedhond, behorend aan Mr. Leslie, een predikant die zijn kerk had in een buitenwijk van Liverpool. Iedere zondag ging Roger met zijn baas mee naar de kerk, waar hij gedurende de hele dienst rustig aan de voet van de kansel lag.
Eens op een zondag had Mr. Leslie keelpijn en kon niet spreken, daarom had hij een collega gevraagd de preek te houden terwijl hij zelf in een van de banken zat. Toen die plaatsvervanger opstond en de preekstoel wilde beklimmen, stond ook die bloedhond op, gromde razend, vloog op hem af en wierp hem op de grond. Zijn baas kwam tussenbeide, hij werd streng gestraft en aan de ketting naar huis geleid.
Misschien besefte Roger dat hij verkeerd had gedaan en schaamde hij zich, misschien ook meende hij dat zijn baas zijn bedoeling niet waardeerde. Maar sinds die dag ging hij niet meer mee naar de kerk.
Een maand later werd Mr. Leslie op straat aangesproken door een vrouw die behoorde tot de methodistenkerk in dezelfde wijk, welker lidmaten sedert lang een vete hadden tegen Mr. Leslie's kerk. Op boze toon verweet zij de predikant dat hij haar eredienst beledigde. ‘Dat woeste beest van u,’ zeide ze, ‘hebt u geleerd iedere zondagmorgen en iedere zondagavond in onze kerk | |
| |
te komen en daar voor de preekstoel te gaan liggen, zodat hij de dienst verstoort. En hij bromt als iemand hem eruit wil zetten. Maar we zullen het aangeven.’
Daar Mr. Leslie niets van dit alles begreep ging hij de predikant van die andere kerk opzoeken en hij vernam dat Roger tweemaal op de zondag bij hem voor de preekstoel kwam liggen en zich wel rustig gedroeg, maar toch de gemeente ergerde door zijn aanwezigheid.
Roger had nu eenmaal de gewoonte van de kerkgang, maar de kerk van zijn baas, waar hij geslagen werd omdat hij zijn plicht vervulde, had hij de rug toegekeerd.
Grip, de zakkenroller
In het begin van de achttiende eeuw woonde in Londen een bastaard samen met Tom Gerrard, een beruchte dief. Grip was zijn naam. Hij had een fijne neus voor leder en zijn manier was op straat uit te kijken naar een welgeklede heer, op wie hij dan toekwam, kwispelend en buitengewoon vriendelijk. Meestal bukte die heer dan even om hem op de kop te aaien. Daarvan maakte Grip gebruik om snel in zijn binnenzak te snuffelen en zijn portefeuille of beurs te pakken, waarmee hij dan hard wegrende. Op die wijze verwierf zijn baas zijn dagelijkse inkomst.
Maar op een dag werd het tijd voor Tom Gerrard om voor zijn ondeugd te boeten, hij kwam aan de galg te hangen en daarmede stond Grip op straat. Een goedhartige predikant zag die arme straathond zwerven, ontfermde zich over hem en nam hem op in zijn huis. De dankbare Grip raakte spoedig gehecht aan die goede baas, hij verlangde er ook naar die dankbaarheid te tonen, daarom liep hij overal met hem mee. Op een dag, toen de predikant een winkel binnen was gegaan, had hij Grip buiten laten wachten. Toen hij de deur uitkwam sprong Grip tegen hem op met een beurs in de bek. Die heeft hij zeker gevonden, dacht de baas, en dat is heel knap van hem. Hij liet de vondst bekendmaken, maar aangezien niemand het geld kwam opeisen stortte hij het in de armenkas.
Twee dagen later moest Grip weer ergens wachten en weer had hij een beurs voor zijn baas toen die buitenkwam, ditmaal met veel goudstukken erin. En de volgende dag gebeurde dat weer. Nu vond zijn baas het zonderling. Dat een hond gevonden voor- | |
| |
werpen aandraagt had hij meer gehoord, maar het was toch toevallig dat Grip binnen een week juist drie beurzen aanbracht. Hij sprak erover met vrienden en zo kwam de politie ervan te horen, die deze manier van zakkenrollerij wel kende. Agenten, die vroegen de hond te mogen zien, zeiden dadelijk: Ja, dat is Grip, de slimste dief van de stad.
Nu toonde de baas van Grip dat hij geen verstandige predikant was. In plaats de hond, die de moraal van een gauwdief had geleerd, tot een deugdzame moraal te bekeren, liet hij hem ophangen in zijn tuin.
Aeroplane, de uitbreker
In een befaamde kennel in New Jersey werd een driekleurige collie geboren, die een voortreffelijk exemplaar werd voor de tentoonstelling, maar weinig geest scheen te hebben. Iedereen hield Aeroplane, zoals hij genoemd werd - later was dit een beroemde naam in de stambomen van colhes, - voor een domkop, een luilak, een vadsig beest zonder een greintje verstand. Maar wie oplette merkte toch dat hij iets bijzonders had.
Enige keren daags werden alle collies in die kennel uit hun hokken losgelaten om met elkaar rond te draven. Sommige daarvan werden vrienden met de jonge Aeroplane, maar de meeste mochten hem niet en een paar toonden hem zelfs vijandschap. Wanneer ze weer allemaal naar hun hokken waren teruggebracht maakte Aeroplane zonder de minste moeite het haakje van zijn hok los, kwam buiten, liep naar de hokken van de bevriende honden, die hij op dezelfde wijze opende. Daar speelde hij dan mee en soms bleef hij voor het hok van een van zijn vijanden staan kwispelen. Afgezien van zijn bekwaamheid om de haken los te maken bleek hieruit al dat hij niet dom was en later bewees hij dit nog duidelijker.
Toen hij vele prijzen gewonnen had werd hij gekocht door Donaldson, een hondenliefhebber in Toronto, die hem mee naar huis nam. Daar sloot hij voor de eerste nacht Aeroplane op binnen de kennelplaats, die een deur had met een haak. De volgende morgen was Aeroplane verdwenen en de deur stond open.
Hij was gevlucht, de stad uit, ver weg, de bossen in, en daar had hij een verlaten paviljoen gevonden, met een vloer van vergane planken waar een gat in was. Hier was gedurende tien maanden zijn hol.
| |
| |
Aeroplane was zorgvuldiger grootgebracht dan menig kind, want hij was een kostbare hond, dus had hij nooit zijn voedsel hoeven te zoeken, hij had nooit iets gevangen, nooit in afval gesnuffeld. Hij was dus even hulpeloos als een kind zou zijn in deze omstandigheden. Toch leefde hij hier bijna een jaar in overdaad, hij werd zelfs vet. Hij werd inbreker. Mijlen in de omtrek vond hij kippenhokken en schaapskooien, alle met een haak of een grendel gesloten, die hij gemakkelijk opende. Wanneer een hond een kip te pakken krijgt kan men het rumoer van gekakel en klappende vlerken ver weg horen, maar wanneer een wolf of een vos een kip vermoordt gebeurt het zonder geluid. De prooi wordt gegrepen dat zij niet kan schreeuwen. Het instinct had Aeroplane geleerd het zo te doen. Daarbij had hij zijn inbrekersbekwaamheid, waardoor hij zelfs met ingewikkelde afsluitingen geen moeite had.
Gedurende die ijzige winter gedijde Aeroplane verbazend, zijn vacht werd dicht en glanzend, zijn lichaam zo zwaar als van een wolf.
Natuurlijk werd er jacht op hem gemaakt en alweer toonde hij dat hij een sluw verstand had. Hij leerde op zijn eigen voetstappen terug te keren om ze verward te maken, zoals een wolf doet, hij wist aan elke vervolging te ontkomen.
Op een morgen, dat hij een losgebroken bok had aangevallen, werd hij gezien door een paar mannen, die zo snel jacht op hem maakten dat hij zich alleen nog in dat paviljoen verbergen kon. Daar werd hij gestrikt en gemuilkorfd.
Drie dagen lang stond hij op bevende poten binnen de afrastering waar zijn eigenaar hem opsloot. Toen werd hij opeens weer een makke hond, die de lasten van de beschaving aanvaardde.
Terhune, die dit verhaal vertelt, bezat twee kinderen van Aeroplane. Een achterkleinzoon van die hond had weer de bijzondere gave om iedere haak of grendel los te maken.
Sherlock Holmes, de stroper
In een stad van de staat Tennessee woonde een bloedhond, die zo sluw was in zijn vak van speurder dat hij bekendstond als Sherlock Holmes junior. Zijn baas was de sheriff Carver.
Op zekere dag verdween er een sportieve neger uit de stad, Butler genaamd, en tegelijkertijd verdween er ook een luxeauto.
| |
| |
De sheriff zocht verband tussen die twee feiten en hij besloot die Butler op te sporen, waarbij zijn hond hem zeker een grote hulp zou zijn. Hij gaf Sherlock Holmes het spoor en liet hem los.
Toen deed zich het wonderlijk geval voor dat ook de bloedhond verdween.
Een poos daarna kreeg Carver bericht over zijn hond. Het bleek dat Sherlock Holmes niet alleen spoedig de neger opgespoord had, maar hem ook als zijn baas had erkend.
Butler had de hond een kunstje geleerd dat hij niet kende en waar hij veel pleizier in had gevonden, het vangen van konijnen. Sherlock Holmes deed dit liever dan mensen opsporen en toen hij weer bij zijn rechtmatige baas was liet hij zich dit kunstje niet gemakkelijk afleren.
Bud, de reiziger
Er zijn vele gevallen bekend van die grote afstanden liepen om bij hun meesters terug te keren. Omstreeks 1860 was het verhaal van Schwartz alom bekend, de poedel van een leraar in Heidelberg, die geleerd had voor zijn baas in de tabakswinkel aan de overkant iedere dag een zakje tabak te halen. Hij ging daar tegen de toonbank staan, nam het zakje in de bek en bracht het thuis. Toen die leraar verhuisde naar een stad ongeveer tweehonderd kilometer verwijderd vond hij daar eveneens aan de overkant een tabakswinkel en hij sprak met de winkelier af dat hij elke dag zijn hond zou zenden. De eerste morgen nu zeide hij: Schwartz, haal tabak. De hond begreep het niet en kwispelde maar. De baas herhaalde zijn bevel enige keren en toen Schwartz nog niet ging gaf hij hem een harde schop en joeg hem de deur uit.
De leraar wachtte, maar Schwartz keerde niet terug, ook de volgende dag niet, ook de week daarna niet. Hij deed overal navraag, tot hij de overtuiging had dat het dier gestolen was. Maar op een avond stond Schwartz voor de deur, mager, met bebloede voetzolen, zo afgemat dat hij dood nederviel toen hij binnen was gelaten. Voor Schwartz bestond er maar één tabakswinkel en daar hij wist hoe ver die nu was had hij geaarzeld. Maar een bevel moest gehoorzaamd worden.
Wat de afstand betreft werd Schwartz overtroffen door een | |
| |
Amerikaan, een collie. Dat was Bud, een hond die van een zekere Coe was, in Fort Scott, in de staat Kansas. Coe was de eigenaar, welteverstaan, maar Buds hart behoorde aan zijn zuster, Miss Hight.
Coe, die beambte was, werd overgeplaatst naar Albuquerque in New Mexico, vijftienhonderd kilometer van Fort Scott gelegen. Hij nam de hond mee, gepakt in een krat die in de bagagewagen werd gezet. In die nieuwe woonplaats aangekomen liep Bud enige dagen lusteloos rond en verdween toen. Dat was in november. In juli, acht maanden later, zag Miss Hight, die in Fort Scott was gebleven, op een ochtend een vervallen hond de voordeur binnen kruipen, met het vel gescheurd, bemodderd, hier en daar kaal van wonden die weer genezen waren, met de ribben uitstekend en de tenen stukgelopen. Na een paar maanden goed verzorgd te zijn was Bud weer de oude.
Hoe hij die afstand had afgelegd kan men zich alleen voorstellen. Per dag had hij niet meer dan tien à twaalf kilometer gelopen. Maar misschien werd hij door iemand gevangen en enige tijd vastgehouden. Heel waarschijnlijk heeft hij met wolven, coyotes en andere dieren moeten vechten, dat toonden zijn littekens, en heeft hij zich ergens moeten schuilhouden tot hij weer goed kon lopen. Hij moet veel tijd nodig gehad hebben voor de jacht om de honger te stillen. Zeker zal het instinct voor richting hem soms in de steek gelaten hebben wanneer hij oververmoeid was van vechten, lopen, waken, verzwakt door gebrek aan voedsel en water. Men bedenke nog hoeveel acht maanden in het leven van een hond is. Wat zou Bud veel te vertellen gehad hebben als hij had kunnen spreken.
Eens kwam er in Fort Scott een reizende menagerie. Daar waren ook wolven bij en 's nachts, wanneer hij ze hoorde huilen, sprong Bud op, woest brommend, met de nekharen overeind. Zeker herinnerde hij zich dan wat er op zijn reis gebeurd was.
e.p. terhune
Sparco, de elektrische hond
Op de tentoonstelling, in 1939 in New York gehouden, verwekte de mechanische mens Electro, die buigingen kon maken, roken en de bezoekers antwoord gaf, grote belangstelling. Thans heeft men in New York een dergelijke sensatie, namelijk de hond Sparco, die blaft, loopt, op de achterpoten gaat zitten en | |
| |
met de staart kwispelt, alles in uitvoering door elektrische zenuwen van een bevel, gegeven door elektrische hersenen. Sparco is, evenals Electro, geschapen door een ingenieur van de Westinghouse maatschappij, die overtuigd is van een mechanische psychologie, gelijk sommige biologen het waren en misschien nog zijn van een mechanische fysiologie. Hij wilde dit bewijzen door de bezoekers te tonen dat Sparco jegens verschillende personen verschillend reageert. Ook elektrische schepsels hebben hun sympathieën en antipathieën, meent die ingenieur.
Pygmalion schiep iets dergelijks, maar om van zijn beeld een echte vrouw te maken had hij toch de hulp van Venus nodig.
In de roman l'Eve future van Villiers de l'Isle-Adam maakte een ingenieur een mechanische vrouw, Hadaly, ook zeer vernuftig, die echter tegenviel.
|
|