schijnen, die de regelen der kunst hoger stellen dan de persoonlijke waarden, want de klassieke staande hond behoort zoveel mogelijk eenkleurig of met afwijkend gekleurde vlekken gesierd te zijn, doch niet gestroomd. Tegen de indeling bij een ras spreekt echter het sterkst een zekere hangende soort van beharing bij Bauschans mondhoek en de onderzijde van zijn bek, die men niet zonder recht een snorrebaard zou kunnen noemen en die bij het eerste gezicht, van verre of van nabij aan het type van pinscher of smousje doet denken.
Evenwel, hetzij staande hond, hetzij pinscher, hoe ook, wat is Bauschan een mooi en goed dier als hij daar stijf tegen mijn been geleund staat en met volle toewijding naar mij opkijkt. Bovenal het oog is mooi, zacht en verstandig, zij het ook een weinig glasachtig uitpuilend. De iris is roodbruin, van de kleur van zijn vel; toch vormt zij eigenlijk maar een smalle ring, wegens de geweldige uitdijing van de zwart spiegelende pupillen, en aan de andere zijde gaat haar kleur in het wit van het oog over. De uitdrukking van zijn kop, een uitdrukking van verstandige eerzaamheid, spreekt van de manlijkheid van zijn morele zijde, die zijn lichaamsbouw in het fysieke eveneens vertoont: de gewelfde borstkas, onder welker glad aanpassende huid de ribben zich sterk tekenen, de ingetrokken heupen, de pezig geaderde poten, de welgevormde voeten-dit alles spreekt van wakkerheid en viriele deugd, het spreekt van boers jagersbloed, jazeker, de jager heerst nog machtig in Bauschans gestalte, hij is, als men mij vraagt, een echte staande hond, hoewel hij gewis zijn bestaan niet dankt aan een getuigschrift van voorname inteelt.