Bobby van Edinburgh
In het midden van de negentiende eeuw stierf in Schotland een boer, een zekere Gray. Op een boerenkar werd hij naar het kerkhof in Edinburgh gevoerd en onder de kar draafde een ruige hond, gelijkend op een verwaarloosde lampeborstel, misschien een skye-terriër. Dat was Bobby, de vriend van de overleden boer.
Toen de kist naar het graf gedragen werd liep Bobby ernaast, zachtjes jankend, en toen de kist in het graf was neergelaten ging hij daar liggen. Niemand lette op hem. Een van de vrienden riep nog: Kom Bobby, maar keek niet meer naar hem om. En daar lag Bobby toen het op het kerkhof weer eenzaam was geworden, met zijn harige kop tussen zijn harige poten.
Het werd nacht en het was guur, er viel een kille regen, de wind woei in vlagen. Bobby bleef er liggen, nat, rillend. In de morgen zag de doodgraver hem daar en aangezien er geen honden op het kerkhof toegelaten werden gaf hij hem een schop en joeg hem weg met stenen, het hek uit. Die avond, voor het hek gesloten werd, zag de doodgraver weer diezelfde hond, die hem in het oog hield en op een afstand bleef. Een andere doodgraver, die het beest ook zag, herkende hem als de hond van Gray, die gisteren meegekomen was. Samen trachtten ze hem te naderen, met vrindelijke, lokkende woorden, maar Bobby bleef op zijn hoede. Toen besloten zij hem daar maar te laten en een van de mannen haalde nog een stuk brood uit zijn zak, dat hij hem toewierp. En dat at Bobby gulzig op, een beetje kwispelend, en ging toen weer liggen naast het graf.
In het bierhuis, die avond, vertelde de doodgraver wat hij vandaag gezien had, hij sprak over de hondetrouw met zo veel overtuiging dat de vrienden belangstelden in die Bobby. De waard was zelfs geroerd, hij beloofde dat hij voortaan dat beest elke dag te eten zou geven. Een andere gast vond dat hij nog meer verdiende en gaf zijn woord dat hij hem eens in de week een mooi stuk vlees zou brengen.
Het voorbeeld van bewonderenswaardige hondetrouw werd in de krant vermeld. Er gingen mensen naar het kerkhof om Bobby te zien, vele brachten eten voor hem mee en sommige waren zo met hem begaan dat zij een droge, gemakkelijke ligplaats voor hem maakten, met een dakje erboven tegen de regen.