Charles Baudelaire De brave honden
Ik heb me nooit geschaamd over mijn bewondering voor Buffon, zelfs niet tegenover de jonge schrijvers van mijn tijd. Vandaag evenwel zal ik niet de ziel van deze schilder der prachtige natuur ter hulp aanroepen. Neen. Veel liever zou ik mij wenden tot Sterne en ik zou hem zeggen: Daal van de hemel neder of stijg met mij tot de Elyzeese velden om mij een zang te inspireren ter ere van de brave honden, de arme honden, een zang die u, sentimentele en onverglijkelijke spotter, waardig is. Keer terug, schrijlings gezeten op die fameuze ezel die u, in de herinnering van het nageslacht, steeds vergezelt, en laat vooral die ezel zijn onsterflijke bitterkoek niet vergeten, keurig tussen zijn lippen gehangen!
Maar weg met de academische muze, met dat oude besje heb ik niet van doen. Ik roep de huiselijke muze aan, de steedse, de levende, opdat zij mij moge bijstaan te zingen van de brave honden, de arme honden, de vervuilde honden, als pest en schooier door een iegelijk geschuwd, behalve door de arme die ze met broederlijk oog beschouwt.
Wij verfoeien de pronkhond, die viervoetige fat, Deense dog, king charles, puck of fik, die zo met zichzelf ingenomen is dat hij brutaal de bezoeker tegen de benen springt of, erger nog, op zijn schoot, alsof hij overtuigd was dat men hem aardig vindt, druk als een kind en mal als een lorre, soms nog snauwend en onbeschoft als een huisknecht. Wij verfoeien vooral die slangen op vier poten, die beverige luilakken die men hazewindjes noemt en die er in hun spitse snoeten niet eens genoeg reuk op na houden om het spoor van een vriend te volgen, noch in hun platte koppen verstand genoeg om domino te spelen.
Voort met al die ergerlijke parasieten. Laten ze maar in hun zijden gewatteerde nesten kruipen. Ik zing de lof van de modderhond, de pariahond, de hond zonder tehuis, de zwerveling, de kermisgast, de hond wiens instinct, zoals dat van de arme, van de wetteloze en van de histrio, wonderbaarlijk gescherpt is door de nooddruft, die zeer goede moeder en beschermster van het verstand.
Ik zing van de rampzalige honden, hetzij degene die eenzaam dolen door de kronkels en diepten der onmetelijke steden, hetzij degene die met knipperende en wijze ogen tot de verlaten man