Dit werd gezegd voor de hond met de muts, een nieuweling bij het gezelschap die de manieren nog niet kende, en met zijn heldere ogen naar zijn baas kijkende telkens op de achterpoten ging staan zonder reden, en dan weer op alle vier.
‘Hier heb ik een beest,’ zei Jerry, de hand in de ruime zak van zijn jas stekende, in een hoek daarvan alsof hij tastte naar een appel of zo iets, ‘een beest dat jij misschien kennen zal.’
‘Laat maar kijken,’ riep Short.
‘Daar heb je hem,’ zei Jerry terwijl hij een kleine terriër uit zijn zak te voorschijn haalde. ‘Dat was vroeger een Toby van jou.’
In sommige lezingen van het grote drama van Punch is er een hondje - een nieuwigheid - dat het eigendom van die heer heet te zijn en altijd Toby is genaamd. Deze Toby is in zijn jeugd gestolen van een andere heer en bedriegelijk verkocht aan de goedvertrouwende held van het stuk die, zelf zonder streken zijnde er geen erg in heeft bij anderen. Maar Toby, die een dankbare herinnering aan zijn vroegere baas behoudt en het versmaadt zich aan nieuwe heren te hechten, weigert niet alleen op bevel van Punch een pijp te roken, maar om zijn oude trouw nog sterker te tonen, pakt hij hem bij de neus en wringt die heftig, bij welk voorbeeld van hondetoewijding de toeschouwers diep geroerd zijn. Dit was de rol die vroeger deze kleine terriër was toebedeeld, iedere twijfel daaraan werd terstond door zijn gedrag opgeheven. Niet alleen dat hij bij het zien de duidelijkste blijken van herkenning gaf, maar hij sprong ook op de platte doos af en blafte zo woedend tegen de bordpapieren neus van Punch die daarin was, dat zijn baas verplicht was hem op te pakken en weer in zijn zak te stoppen.
Eindelijk werd de pot met geurige soep op de tafel gezet. De honden zaten eromheen op hun achterpoten, hongerig toekijkend. Nell, die medelij met ze had, wilde hun juist een paar stukjes toewerpen toen hun baas tussenbeide kwam, zeggend: ‘Neen, meisje, geen krummeltje uit niemands hand als van mij alleen, alsjeblieft. Die hond daar’ - en hij wees naar de oude leider van de troep en sprak met een geweldige stem - ‘heeft vandaag een halvestuiver verloren, hij krijgt niks.’
Het arme beest viel dadelijk op zijn voorpoten, kwispelde en keek zijn baas smekend aan.
‘Je moet beter oppassen,’ zei Jerry terwijl hij naar de stoel ging waar zijn orgeltje lag en hij zette er de schuif van open. ‘Hier.