opnieuw vijandschap. Het kwam Llewellyn ter ore dat zijn verraderlijke schoonvader moordenaars had uitgezonden om naar het leven te staan van zijn kind, dat nog in de wieg lag. De hond Gèlert had zich aan dit kind gehecht, hij lag altijd bij de wieg en bewaakte het, want in een Welse burcht van die dagen, met ramen zonder vensterglas, kon de boosdoener gemakkelijk binnendringen.
Op een morgen, toen de hond daar lag, kwam er een hongerige wolf binnengeslopen, die eerst de hond aanviel, en er volgde een gevecht waarin beide gehavend werden, maar Gèlert was overwinnaar. Hij stond met de bebloede bek boven de wieg, toen Llewellyn in de zaal kwam. De vorst, het bloed ziende, dacht dat hij het kind had aangevallen, hij sprong op hem toe en doorstak hem met zijn lange dolk. Het kind wees en Llewellyn zag achter de wieg de dode wolf.
Met vorstelijke eer liet Llewellyn de hond begraven op die plaats welke tot de huidige dag bekend is als de grafstede van Gèlert.