Gezegden en spreekwoorden
Er is toch wel verschil in het huwelijk. Daar heb je Harmen, die Heintje als een hondje naloopt. Bij Hendrik en Hermine daarentegen is het een leven van kat en hond. En met Huibert, een hond van een kerel, leidt Hilda een hondeleven.
Die Huibert heeft veel praats, maar blaffende honden bijten niet. En als je een grote mond tegen hem opzet druipt hij af met de staart tussen de benen.
Ik heb genoeg van het afblaffen, mevrouw, commandeer je honden en blaf zelf.
Ik laat me niet honds behandelen, zei de huisheer, ik moet mijn huur hebben en ik laat me niet schelden voor gemene straathond.
Ach man, wat een verbeelding, je bent zeker van het hondje gebeten, zo groots als je doet.
Je komt erg ongelegen en je vindt de hond in de pot.
Ik kan wel zien dat je gister weer zondag gevierd hebt, op maandag is meneer altijd hondeziek. Neem maar een slok, dat is een haar van de hond die je gebeten heeft.
Had dat nou niet gezeid, meneer, u moet geen slapende honden wakker maken.
Uw man is toch bekend als de bonte hond.
Makkelijk gezeid, als er iets mis gaat krijgt hij de schuld, maar er zijn meer hondjes die Blom heten.
Met de bonte hond, nog wel met de blauwe staart, werd de duivel bedoeld.
't Is me hier een hondebaantje. Altijd ben ik de hond van Halderiet, ze moeten mij hebben. Zo gaat het, wie een hond wil slaan vindt wel een stok.
Wie is Halderiet?