Verzameld werk. Deel 7(1978)–Arthur van Schendel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De Schoolmeester De hond Een hond is vermaard Om zijn gezelligen aart En 't kwispelen van zijn staart. Zijn neus, doorgaans rond, Staat gewoonlijk in 't front En zoo lang die maar nat en frisch is Is 't een bewijs dat menheer zoo gezond als een visch is. Een hond is iemand, die van zijn baas bijzonder veel houdt, Dien hij, om zoo te spreken, als zijn derden vader beschouwt, En die hem dikwijls een heele boerewoning toevertrouwt, Waar hij door zijn blaffen bedelaars en dieven vandaan weet te jagen, En den post van portier waarneemt zonder er ooit geld voor te vragen. [pagina 652] [p. 652] Als een haas niet op zijn tellen past Wordt hij dikwijls door een hond verrast; Doch een hond loopt er ook wel tegen aan, Als men hem in de hondsdagen uit laat gaan. Menig een blinde hond Is verdronken, omdat hij geen zwemmen verstond: Doch zoodra zij dit verstaan Kan men ze gerust uit baaien laten gaan. Honden zijn dol op kalfslever en beenen; Doch, volgens Esopus, loopt er zo dikwijls een derde mee henen. * Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijne dwaasheden. Spreuken, 26 : 11 Vorige Volgende