van haar gestalte, meende de moeder, behoorde bij de eerste wasdom.
De bomen aan de wal, oud en in de zomer bladerloos van de rups gevreten, waren gerooid, de stronken uit de grond gegraven, de schoeiingen pas gemetseld, waarlangs de nieuwe boompjes in hun schutsels hun eeuw moesten beginnen. Zelfs op een natte dag, door regen en neveligheid schier verhuld, de welving der bruggen van de ene tot de andere slechts vaag te zien, bleek hoe verlaten de huizen geworden waren, bij menigeen de gordijnen toe omdat de bewoners de veiligheid buiten hadden gezocht, doch tevens hoe vele er verwaarloosd waren, sommige tot verval toe, het schilderwerk vervuild, de stoep verzakt. Het huis Klinckert, zo het heette, mocht nog in zijn statigheid verschijnen, de paarse ruitjes wel gewassen, evenwel zag men ook hier, in de kaalheid thans niets verborgen blijvende, hoe de regens van ettelijke jaren op de gevel donkere strepen getrokken hadden van de kroon der balustrade nederwaarts, hoe de slingertjes onder de ramen van het stof bedekt lagen, alsof er schaduw vanboven viel. Wie door de grote deur binnentrad merkte terstond een bedompte lucht, zoetig en scherp van medicijn doormengd, gelijk men waarneemt in een kamer waar een zieke ligt. En dit was zonderling, want wel kwamen de doktoren, wel moest de jonge mevrouw veel het bed houden en stonden in de slaapzaal boven de flacons tijmstroop en verscheiden andere middelen tegen de hoest, maar in de grote zaal, waar voordien Coolmees ze hield, werd geen zalf of olie meer gevonden sedert hij zich meer roerde.
Nog stiller werd het hier toen eerst Diderik Coolmees naar Londen vertrok ter beveiliging zijner zaken, vergezeld van Coenraad Hoogenboom, thans een jongeling van even zeventien jaren, die ginder beter dan hier ter stede de verandering in de koophandel kon leren te verstaan. De klopper luidde minder op de deur, de tweede knecht en twee der boden werd, deels wegens bezuiniging, deels wegens overtolligheid, de dienst opgezegd.
Voor Aletta begonnen de bedrukte dagen van het staren in de ledigheid, de maanden van het wachten eindeloos en eenzaam, met tranen die vanzelf langs de wangen vloeiden. Eén enkel ogenblik slechts in het etmaal kon in haar gedachten vrolijk zijn, maar het kwam zelden en nooit geregeld, hoe zij ook op de pendule lette. Geduldig wachtte zij tot zij, in de morgen en in de middag, zo zacht zij kon, het kabinet naast haar vertrek binnen-