| |
| |
| |
XIV
Het is merkwaardig wat de tijd in enkele jaren verandert, ofwel hoe zulke verandering voor het oog verschijnt. Voor Martinus Klinckert was er nauwelijks slijtage te bespeuren geweest aan huis of meubelen, althans, al mocht van sommige stoelen het leder ietwat afgeschraapt geworden zijn, geen reden dat een man van meer dan negentig jaren aan vernieuwing zoude denken. De ogen van Breul en Hoogenboom evenwel, de voogden van Magdalena, zagen terstond, toen die heren hier te zeggen hadden, aan de meubelen de ouderwetsheid, de ongeriefelijkheid, de vervallen staat, en oordeelden die voor de omgeving van een der rijkste erfdochters ongepast. Voor hen was de vochtige reuk, herinnerend aan hout dat vermolmt en aan verlegen linnengoed, het schemerduister in zaal en gangen, een duidelijk bewijs dat, gelijk met grootvader Klinckert, de oude tijd had afgedaan en voor de eenzame bloem, welke in haar gratie hier ontlook, de nieuwe mocht binnentreden.
Volgens de bescheiden, door Wouter Hoogenboom ter weeskamer gepresenteerd, had Klinckert een considerabele schat gelds nagelaten, na aftrek der giften te verdelen tussen de weduwe Trackaen en Magdalena Montijn. En deze heren waren het die, nog eer Magdalena de wens daartoe had uitgesproken, de stoffeerder de order gaven zaal en saletten met meubelen in de nieuwste smaak tot de frisheid der jeugd te herscheppen, in overeenstemming met de eigenares. Aldus gebeurde het dat de donkere portretten, de antieke schalen, het gouden leder, thans mat geworden, van de wanden werden afgenomen en vervangen door een bespansel van hemelskleurige zijde, glansrijk en gebloemd, waarop de heer Hoogenboom zeshoekige spiegeltjes en fijn gebogen luchters liet bevestigen, welke hem zo zeer behaagden dat hij besloot er ook enige voor zijn dochter Petronella aan te kopen. De heer Breul wedijverde met hem in het bestel der inrichting naar de mode. De stoelen van weleer, met hun rechte ruggen en verschoten franje, de buikige porseleinkast en de koperen turfbak, die een honderdtal kon bevatten, werden | |
| |
naar de zolder gedragen, mitsgaders het klavecimbel, deugdelijk gemaakt weliswaar, nog van sterk geluid voorzien, doch op zijn zware poten van bevalligheid verstoken. De heer Breul, die zijn eigen dochter steeds tot de beoefening der muziek aanspoorde, koos een klavier van rozehout, kunstig gemarqueteerd met voorstelling van muzen, dat weinig plaats behoefde, hij ook zette zijn zin op stoeltjes met passende gueridons, wonderlijk van elegantie in ivoorwit, verguldsel en vieux bleu, een dito sofa en een stel van die geestige zeteltjes, bedacht voor echtelingen, die, dos-à-dos, elkander niet wensen aan te zien. Daarboven aan het plafond zweefden nimfen en cupido's, guirlanden windend rondom een kroon van flonkerend kristal. Het licht speelde er aan alle kanten, getemperd door de schaduw in de tuin.
Toen de voogden, op een middag van april kort nadat zij haar achttiende jaar bereikt had, Magdalena hier binnenleidden, slaakte zij kreten van verrassing. Doch er was meer voor haar en zij was nog te jong om de betekenis van haar staat te begrijpen. Niet alle jonge heren, die meesters in de kunst van het lonken waren, hadden ook meesterschap in de moraal. Derhalve, en dit verrukte haar nog meer, deelden zij haar hun besluit mede ook te waken over de toekomst en zij verzochten haar rustig na te denken of Cornelis Hoogenboom haar voldoende bekoorde om de verbintenis voor het leven met hem aan te gaan. Hoewel zij zonder aarzelen toestemde, volmondig verklarend dat zij die edelaardige heer gaarne lijden mocht, meenden beide voogden dat zij en hij recht hadden op redelijke consideratie, doch zij drukten haar op het hart dat Cornelis een jonkman van volledige oprechtheid was, die, gelijk hij zijn zaken voorstond, gewis met beleid standvastig op haar geluk zou aansturen.
De bruiloft werd een evenement genoemd. Dank zij de heer Breul, sedert het vorig jaar door het huwelijk zijner dochter Caroline met Diderik Coolmees vermaagschapt aan een der hoogachtbaren, behoorden talrijke aanzienlijken tot de gasten en de burgemeester Coolmees die, in weerwil van zijn lijden aan het podagra, mede ter kerk ging, hield aan de maaltijd de rede.
Al van de aanvang dat Hoogenboom hier woonde genoot het huis Klinckert een schitterende faam. Te middag en te avond zag men er de koetsen aangereden, de witgepruikte livreiknechts aan de deur. Cornelis Hoogenboom, ofschoon nauwelijks de dertig jaar gepasseerd, was een steunpilaar der beurs, een der | |
| |
vermogendsten in de stad, wie zekerlijk een eervolle plaats in de regering beschoren was, zeer prinsgezind, bezadigd en kundig in de zaken, zowel van de koophandel als van de politiek, zijn voorzichtigheid anderen ten exempel voorgehouden. Nu hij dit huis bewoonde lag het doel, hetwelk zijn vader voor hem gedroomd had, onder zijn bereik.
Evenzo gold Magdalena Hoogenboom voor een der schoonsten. Het is waar dat heren, bevoegd tot oordeel over de schoonheid der sekse, verklaarden dat haar charme eerder in de gratie was te zoeken dan in de welgeschapenheid, maar derzelver eigen feilen, zoals het figuur, meer mager dan slank, de te kleine, opgeheven neus, de onbestemde kleur van wenkbrauw en wimper, door de een blond, door de ander ros geheten, scheen zij diermate koket te kunnen dragen dat zij de bevalligheid verhoogden. Zij was ook keurig gediend van Dorothea, die haar de finesses van het toilet zo grondig leerde dat zij, al toen zij na de kraam visite ontving, van alle dames gecomplimenteerd werd wegens haar uitnemende presentie. Ook had de natuur haar met een fijne geestigheid toegerust, welke het begrip van haar echtgenoot somtijds te boven ging.
De zaal hoorde thans conversatie of zag feestelijkheden waar inderdaad de nieuwe adem over voer. Met zorg in de vreemde talen onderricht, was Magdalena zeer belezen in de werken welke ieder beschaafd schepsel geacht was te kennen en de vermaardste boeken, zoals die van Rousseau, van Richardson, van Swift, lagen hier en daar bij haar bibelots verspreid. Vooral aan de discussies over de moraal met haar neef Diderik Coolmees, die scherpzinnig filosofeerde, had zij reeds in de eerste dagen van haar gehuwde leven veel te danken voor de ontluiking van haar ideeën. Hij presenteerde haar ook zijn vrienden, alle weldenkende heren, vernuftig in het argument, meester Hendrik Kien de advocaat, Lodewijk Camperheid de nieuwe postmeester, Jan Beyaardt de secretaris, en wanneer zij er zaten op haar theereceptie schalde de zaal van hun snedige opmerkingen en het werd altijd laat. Des avonds herhaalde Magdalena voor haar echtgenoot wat er gezegd was, zijn mening vragend. Doch Cornelis Hoogenboom was gewoonlijk te moede van zijn dagtaak om in de doolhof der bespiegelingen een uitweg te zoeken. Wel wist hij zeker dat de theorie van een Franse filosoof, volgens welke het belang de drijfveer heette van alle menselijke energie | |
| |
en het zinnelijk geluk het beginsel der moraal, op een dwaling moest berusten, immers zo had hij niet geleerd de goede zede te verstaan. Evenwel, de filosofie louter voor een spel der gedachten houdend, niet nuttiger dan enig ander spel, achtte hij dit niet voldoende gewichtig om erover te discuteren en gaf hij er de voorkeur aan een uurtje in een partij toquadillo met haar te passeren.
Het geviel van lieverlede ook schaarser dat zij ongestoord te zamen zaten, want er kwamen talrijke uitnodigingen waarop Hoogenboom, ter wille zijner relaties, verplicht was te verschijnen, gelijk zij ook zelve vaak moesten ontvangen. De recepties hier ten huize kregen aldra een eervolle faam, vermits men erop rekenen kon hetzij bekoorlijke muziek te horen, hetzij in de nieuwste dans te diverteren. Die avonden werden meestal opgeluisterd door het kwartet van de maëstro Adrianus Klinckert, die zich te Wenen in het klavierspel had bekwaamd en aldaar lauweren had verworven, terwijl hij in het fluitspel zijn gelijke niet vond. Indien men naar deze muzikanten luisterde zonder ze aan te zien, zou men menen dat er slechts één enkel een rijk gevarieerd instrument bespeelde, zo perfect was de harmonie. Er was ook aanleiding de klavierist bijzondere aandacht te schenken, want men wist dat deze stadgenoot een gunsteling was geweest van wijlen de oude heer, deels wegens zijn talent, deels wegens de gelijknamigheid. Opvallend was zijn sympathieke bescheidenheid. Magdalena, die hem zeer toegenegen scheen te zijn, vereerde hem gedurende zijn spel herhaaldelijk met een hoofdknik harer goedkeuring, hetgeen hem, ofschoon hij er begerig op wachtte, niettemin het schaamrood op de wangen joeg. De fraaie composities van Scarlatti werden hier zeer geapplaudisseerd, zomede die van Wolfgang Mozart, die menigeen zich herinnerde hier ter stede zelf gehoord te hebben.
Doch meer dan de muziek behaagden de gasten de dansen welke de maëstro met voortreffelijke gratie wist te leiden, hijzelf, hetzij met mevrouw Hoogenboom, hetzij met een der andere dames daarin voorgaande opdat de ingewikkelde figuren feilloos werden uitgevoerd. Lichter dan Magdalena op haar vergulde schoentjes tripte geen dame, beminnelijker revérence maakte er geen, noch overtrof enig heer de maëstro of de heer Beyaardt in edele zwier van tred en buiging. Behalve de vergetelheid door de muziek zelve teweeggebracht kende men geen | |
| |
liefelijker genot dan deze dansen gade te slaan, de ritmen en gebaren der dames in hun glansrijke klederen, der heren in hun staatsierokken. De geesten waren ook zo zeer van het zoete menuet vervuld, geurend en fleurend gelijk een zomers bloemenfeest, dat zelfs in het onderhuis, de deuren open om de muziek te genieten, de jonge boden dansten en de oude de maten lachend medeneurieden.
De aangenaamheid dezer dagen werd plotseling afgebroken. Dit gebeurde, volgens getuigenis van een der knechts wie Dorothea haar geheimen toevertrouwde, enigszins aldus. Op de avond voor Sint-Jan zouden Cornelis Hoogenboom en zijn vrouw zich naar de Prinsengracht begeven ter viering van Wouter Hoogenbooms geboortedag toen, de koets reeds voorgereden, Magdalena voor de kapspiegel verklaarde te pijnlijk van de migraine gekweld te zijn om de drukte te verdragen en bijgevolg hem verzocht haar verontschuldiging aan te bieden. Hoewel zeer over haar bezorgd en met tegenzin, ging hij alleen, ten einde zijn vader niet te grieven door zijn afwezigheid. Toen hij, kort na halftwaalf terugkeerde vond hij in de slaapkamer een biljet van Magdalena, hem mededelend, dat zij sedert lang de dwaling van hun verbintenis gekend had en dat thans de vlam ener waarachtige genegenheid haar verteerde en dreef de roepstem van haar lot te volgen, waarvoor zij hem smeekte haar vergiffenis te schenken. Door zijn heer zelf ondervraagd wist de knecht niet meer op te helderen dan dat mevrouw hem met een reiskoffer naar de stalhouder aan de Weesperpoort had gezonden. Het was een stille nacht in het huis, de echtgenoot de enige die waakte en de zomerse dageraad over de gracht zag schemeren.
De vlucht van Magdalena Hoogenboom heette een evenement. Er werd gezegd dat deze verbintenis nimmer gesloten ware zonder de eerzucht van de oude Hoogenboom, die gans zijn leven had gedroomd dat eenmaal zijn zoon als de bezitter in dit huis mocht wonen, waarvan hij de grootvader al met ontzag had horen spreken, dat hij er voorts naar gestreefd had met al zijn middelen tot hij het doel bereikte. In zoverre evenwel de zoon betrof, wat er ook van hem gezegd mocht worden, een prozaïsch man wie het aan voldoende egards jegens de echtgenote ontbrak, aan tact in de leiding, en wat dies meer zij, niemand die niet ten volle overtuigd was van zijn diepe genegenheid en van | |
| |
de even diepe wonde hem door de teleurstelling toegebracht. Het was spoedig te zien aan zijn geknakte gezondheid. De kamerknecht vertelde van zijn zuchten wanneer hij voor het venster der zaal naar de regen staarde, van de bitterheid waarmede hij van leven en dood sprak als bagatellen. Wellicht was de bekoring, uit dit huis gevloeid, van dit drama het oorspronkelijk motief.
|
|