| |
| |
| |
X
Een tegenstelling gelijk die, welke zich tussen de echtelieden Pieter Montijn en Brigitta Serklaas ontplooide, had het huis nog niet gezien, en dat was vreemd want het kende hen sedert zij in de kinderschoenen stonden, in hun spel en hun vertrouwelijkheid. Het is mogelijk dat alleen de echtelijke staat zulk verschil verwekken kon, wie ogen had niettemin had de beginselen eerder kunnen bespeuren en Martinus Klinckert, die beter dan een ander hier tot oordeel was bevoegd, moet blind geweest zijn voor de menselijke eigenaardigheden toen hij, het verzet tegen de aandrang zijner kleindochter stakend, zijns ondanks berustte in het huwelijk. De ondervinding had hem kunnen leren. Dat had zij, volgens zijn mening, ook gedaan, maar ander beletsel dan haar jeugd, zij immers even jong als destijds haar moeder voor het trouwen, had hij niet overwogen. Pieter overigens had bewezen een standvastige, een vlijtige, een loffelijke jonge man te zijn, uiterst nauwkeurig in de zaken, stipt in de religie, anders dan zijn uitgeweken oom Casper Serklaas, een echtgenoot gelijk een vader voor zijn dochter wensen kon. Men zegt dat, voor het duurzaam geluk, de man het hart der vrouw moet kunnen boeien. Er zijn echter harten die zich laten boeien niet langer dan een lente en dan naar andere verzadiging haken. Zij hebben de zede van de vlinder, heden de liefde of de moedervreugde, morgen de klederen of de tooi, overmorgen het spel, het vermaak of anderszins, het beste genietend van alle goede gaven, en bij al deze genietingen met ernst vervuld evenveel als de mier van haar werk. Men mag het hun niet verwijten dat zij het uitgelezene zoeken en al de rest verwerpen. Het ergste wat zulke harten vrezen is de verveling en wanneer de man zijn bekoring heeft volbracht komt die vrees ze bedrukken. Zulk een aard had Brigitta, haar poppenhuis, haar merklappen, haar sieraden en haar halsdoekjes, overal rondgestrooid, konden het getuigen.
Daarbij toonde zich weldra een diepe kloof. Nadat Klinckert zijn kleindochter met een aanzienlijke som gelds, bij zijn handel ingelegd, begiftigd had, streefde Pieter ernaar die te vermeerde- | |
| |
ren, nimmer zonder noodzaak een stuiver uitgevend. Brigitta daarentegen was onnadenkend in zaken het geld betreffende, tot zelfs Klinckert gewaarwerd dat zij verspilde. De zuinigheid en de verkwisting haten elkander gelijk water en vuur en twee mensen, met het een en het ander behept, zullen zich op den duur aan elkander ergeren. Haar jeugd in acht nemende kon haar man het haar vergeven, hij slaagde er in het eerst ook in met verstandige woorden haar bij de maat te houden, maar na de geboorte van haar dochter Agneta nam haar eigenzinnigheid in de spilzucht toe en daarmede de verkoeling jegens haar man. Welhaast de enige onderwerpen, waarvoor zij voortaan de mond voor elkander openden, waren de rekeningen, tot binnen korte tijd Pieter Montijn de enige was die sprak, want Brigitta zweeg voor hem nadat zij eenmaal in heftigheid had gezegd dat zij haar eigen geld verspilde en verder deed wat haar luim haar ingaf. Maar ook zijn terechtwijzing flauwde af, van lieverlede beperkt tot verwijt binnensmonds of in de gedachte, tot het inzicht dat hij voor dovemansoren sprak en wat baatte dat? Zijn plicht kende hij, die vervulde hij, van de ochtend vroeg tot het avonduur, vaak nog later wanneer zulk werk als des koopmans is het eiste, ten leste al zijn voldoening hierin vindend. Hij was een diergenen die de vermeerdering zoeken om haarzelfs wil, een dier bescheiden personen die het voordeel voor anderen vergaderen en te weinig worden aangezien. Voorbijgaande bewoners waren allen in dit huis, maar van hem bleef er na zijn luttel jaren geen herinnering.
Het huwelijksgeluk, dat men in schier elke woning te eniger tijd aanschouwen kan, had hier ditmaal minder dan een jaar geduurd. Rebecca, de jongste kleindochter, vertrok toen zij trouwde met Govert Trackaen en haar echtgenoot volgde naar een nieuw verbouwd huis aan de Keizersgracht, zeer fraai, hoewel niet vergelijkbaar bij dat waar zij geboren was. Ook deze Trackaen hield zich, gelijk zijn vader, aan de handel in ijzerwaren en ook hij volgde de gewoonte zich met al zijn kracht op de vermeerdering van goederen toe te leggen. Hoewel zij elkander voortaan zelden ontmoetten werd de omgang der zusters vriendelijker.
Thans, zonder boze woorden in huis, begon de wispelturigheid Brigitta aan te zetten tot velerlei verandering. Herhaaldelijk verdween de kindermeid en een nieuwe, met nog fijner hals- | |
| |
doekje, nog bevalliger manieren, trad de kinderkamer binnen. Vervolgens was het een kamenier die verscheen toen Brigitta niet langer de hulp bij haar kapsel ontberen kon, noch het toezicht op haar klederkast, een aardig deerntje, van Den Haag aanbevolen, dat al in het Zuiden had gediend en derhalve de Franse taal enigszins machtig was, Sientje geheten, hoewel zij zich Josine noemde. Zij wekte afgunst bij de andere boden met haar Brussels kant. De verandering hierna was die der voordeur, welke, bij heugenis immer groen geweest, met bruine verf werd gedaan, zeer tegen de raad des schilders, wiens ondervinding had geleerd dat het groen het zonlicht en de dampen van de gracht beter kon weerstaan, hetgeen, althans het licht betreffende, door een kunstschilder bestreden werd. In verscheiden gangen ook kreeg de stukadoor te doen met proeven welke kleur het meest behaagde, tot hij order ontving ze met hemelsblauw te overstrijken. In de zaal echter verbood haar grootvader een kleur op de wanden aan te brengen. Dan kwam het dienstvolk aan de beurt. Godard, wiens hoofd hier kaal geworden was, moest naar de snijder om twee stel nieuwe klederen, het een donkerblauw met goud omboordsel, het ander waarvan de rok lichtblauw was, eveneens met nestel en passement bewerkt, de broek wijnrood, gelijk de dracht bij een der burgemeesters, en aldus aangedaan werd hem bevolen alleen bij bezoek te dienen, terwijl voor het minder huiswerk twee andere knechts werden aangesteld. Brigitta verlangde zelfs nog een vierde, maar dit verbood haar grootvader, die gedurende al zijn jaren in zijn huis de eenvoud had gezien. Ook de boden kregen een fijnere toerusting en sierlijker mutsen, hetgeen tot onenigheid met juffrouw Haddinx voerde.
Inmiddels groeide het bezoek spoedig aan. Wouter Montijn, de neef uit Haarlem, die een predikantszoon was, bracht nu deze dan gene vriend ter kennismaking. Wegens zijn karakter, vermoedelijk ook wegens zijn lichtzinnige zeden, hield Pieter Montijn hem in geringe achting, Brigitta echter ontving hem gaarne, met aandacht naar zijn berichten luisterend, waarvan hij er meer wist te vertellen dan de courant, ook menigerlei bijzonderheid aangaande de hedendaagse manieren buitenaf, in Brussel, in Parijs, in Londen, waar hij vrienden had. Op vermakelijke wijs las hij hun brieven voor. Een enkel maal was hij van zijn vrouw vergezeld. Deze mevrouw Montijn was de eerste | |
| |
die Brigitta op de gedachte bracht dat haar staat het houden van paard en koets vereiste, vermits het de bewoonster van dit huis niet paste in een slede uit te gaan. Ook nieuwe vrienden uit Den Haag, uit Zeeland, uit Vlaanderen, die enige tijd in Amsterdam vertoefden, vonden hier onthaal, een ridder Brack van Peureghem, een ridder Winkelberg, en voor deze heren en hun vrouwen werden meer gastenkamers ingericht.
Dikwerf wist Brigitta het huis een genoegelijk geluid te geven, hoewel, wanneer het in de avond was, met alle kaarsen aangestoken, het klavecimbel spelend, waarvoor door Luyter werd gezorgd met fluitist en violist, en de knechts met gebak en sorbet op de been, te druk voor haar grootvader en haar man, die zich dan terugtrokken, de een boven bij zijn boeken, de ander in het onderhuis bij zijn koopmanswerk. Ter afwisseling voor haar gasten beraamde zij somtijds een tocht naar een der vriendinnen aan de Vecht, de schuit gemakkelijk voor de deur aan de wal besteld, ofwel een tocht in de stad wanneer er een merkwaardigheid te zien was, een terechtstelling op de Dam, een vertoning in de schouwburg of, in de winter, het sinterklaasgewoel op het Damrak.
Een dier heren was het, de ridder Brack, wiens aanzienlijke staat in Brigitta's geest de eerzucht wekte. Vaak tuurde zij met bewondering op het geslachtswapen dat zijn reiszak tooide, zo vaak dat het zijn aandacht trok en hij schertsenderwijs zijn spijt betuigde dat hij haar zulk een sieraad niet schenken kon. Evenwel, volgens zijn mening mocht het niet veel moeite kosten zich er een te verschaffen, door de overheid gewettigd, mits men bereid was een geringe som te besteden voor de aankoop van een heerlijkheid, en hij bood hoffelijk aan navraag te doen waar men er een beschikbaar hield. Zij liet haar man hiervan onkundig, derhalve was het een verrassing voor Pieter Montijn de brieven te ontvangen waarbij hem de rechten werden overgedragen op de heerlijkheid Ossenhove, jacht- en visrecht inbegrepen. Het wapen van dat dorp, een ossehoofd keel op veld argent, met helm en lambrekijn, verscheen in huis op menig voorwerp aangebracht.
Ook de gedachte aan een tuinhuis, een koetshuis, een lustverblijf in haar brein vond de oorsprong in Bracks woorden. Een enkele keer, aan de maaltijd, vermeldde zij deze wensen, maar haar man berispte op verontwaardigde toon haar onbe- | |
| |
zonnenheid, het ongehoord noemend dat zij zich met waanzinnige ijdelheden inliet, en haar grootvader sloeg er geen acht op.
Maar mettertijd, haar dochter Agneta toen reeds een kind van tien jaren zijnde, dook een lichtender gedaante van de eerzucht op, een groter en fraaier huis. Hiervan sprak zij slechts terloops louter omdat zij het spreken niet laten kon, echter wel beseffend hoe die gedachte onthaald zou worden. Het is bekend dat wensen, welker verwezenlijking men zich ontzeggen moet, mogen zij nog zo nietig zijn, in de herinnering blijven sluimeren, toenemend in kracht tot zij bijgeval de geest geheel beheersen en ten leste het leven zonder zin doen achten zonder die verwezenlijking. Brigitta droomde ervan. Alleen met een meestermetselaar sprak zij erover, die haar vele rollen met ontwerpen voorlegde. Ochtend en ochtend zat zij met hem in het salet, wijziging of verbetering besprekende. Het eerst durfde zij, bedeesd nog, haar wens voor haar grootvader aan te duiden, die de mond opende, de wenkbrauwen optrok, te ontsteld voor spraak. Een ander maal roerde zij het onderwerp slechts quasi schertsend aan in het bijzijn van haar man en Pieter Montijn smaalde met een lach.
Brigitta moest wachten, maar opgeven kon zij die wens niet. Soms scheen het of hij haar voorgoed met rust had gelaten, maar soms, vooral op regenachtige, stille dagen, herrees hij met vernieuwde onstuimigheid. Zij had reeds in heimelijkheid bij Gabriël Hoogenboom nagevraagd omtrent de middelen, zo verbazingwekkend hoog, dat hij het haar kortweg ontried, hetgeen onverstandig was. Nu deden zich, de ene na de andere, onverwachts twee omstandigheden voor die haar begunstigden.
Zij was dertig jaren toen haar echtgenoot haar ontviel. Hoewel dit verlies haar bedroefde, echter meer het moeder- dan het vrouwenhart, kon zij de rouw erover niet lang dragen wegens de afkeer welke zij van zulke klederen had. Zodra haar kamenier de sluier had weggeborgen stond haar die heimelijke wens weder voor de geest en zij begreep dat thans wel een deel van de tegenstand gevallen was, maar de sterkste, die haars grootvaders, bleef haar in de weg. En deze verdween even onverwacht.
Het was op een morgen van april, de jonge musjes tjilpend in de tuin, dat Josine voor haar knielde waar zij in haar kapmantel zat en, het gelaat in het schort verborgen, haar een bekentenis deed.
| |
| |
Brigitta lachte slechts, maar zij wilde weten wie er medeaansprakelijk was en Josine noemde Godard. Aan het middagmaal hoorde Klinckert van de vergissing. Hij schudde het hoofd, hij vroeg of de vrouwen geen verstand hadden om te zien dat Godard geen blaam kon treffen, een deugdzaam man, ver van alle oneerzaamheid. Brigitta, harerzijds van Josines deugd rotsvast overtuigd, eiste dat Godard het huis zou verlaten, tenzij hij zijn daad herstellen wilde. Die avond onderhield Klinckert de knecht in zijn vertrek en, gelijk te verwachten was, wierp deze alle medeplichtigheid van zich weg, verzekerend dat hij tot dergelijke daden niet in staat was, waarop zijn meester hem geruststelde met zijn bescherming. Dit deelde Klinckert zijn kleindochter mede. Tranen noch ongepaste woorden konden hem bewegen, maar, toen zij hem de dag daarna haar besluit te kennen gaf dat zij met haar dochter het huis verlaten zou, liever dan met een schelm onder één dak te wonen, gaf de oude man kalm ten antwoord, dat het zover niet behoefde te komen. Reeds lang had hij overwogen de woeligheid van dit huis, te veel voor een man van zeventig jaren, te ontvluchten. Alles had zijn tijd, zeide hij. Hij bezat een woning boven zijn winkel op het Rokin. Zijn beschermeling Andreas Serklaas zou hem volgen, juffrouw Haddinx en Godard zouden in de gemakken met vertrouwde hand voorzien. En aldus verliet hij ten tweeden male zijn geboortehuis.
|
|