weinig om handen. Wanneer zij in de vroege ochtend terug was van de markt keerde zij de vloeren, dat op de plavuizen, blauw en wit, geen smet te vinden was, zij veegde de ruiten, zij wreef in de keuken, uitziend op het binnenplaatsje, het tinwerk en het koperwerk, waarvan zij welvoorzien was, dat het blonk, terwijl de dochter de vertrekken boven schikte, maar veel had zij daar niet te verrichten, er was plaats te over, vier vertrekken ongebruikt, behalve nog de vliering. In de namiddag zat Barbera voor haar klavecimbel, somtijds starende langs de witte wanden, de blauwe steentjes tot zij alle apostelen, daarop getekend, kende, terwijl in het huis niets te horen was dan het gestadig kloppen van Elooy in zijn werkplaats, bijgeval een flauw kraken, want het houtwerk was nog vers, en er rees verlangen naar vrolijkheid in haar hart. Beletsel voor haar zoon Nicolaas, om zich met zijn gezin hier te vestigen, vond zij thans niet meer, immers ook hij een uurwerkmaker, derhalve sprak zij erover, maar dat moest tot het najaar wachten. Tot haar verzet kwam bijwijlen haar broederszoon Cornelis Luyter haar bezoeken, een koekenbakker van ambacht die zijn winkel hield aan de Heiligeweg, ook hij een liefhebber van de muziek, die gemeenlijk kwam aangelopen om een stukje welks noten hij wenste na te schrijven. Hij was bevriend met haar tweede zoon Jacob, die onlangs eveneens zijn koekwinkel had geopend.
Wanneer zij kwamen bekroop Barbera immer de lust voor het middageten een straatje te lopen en die twee jongelieden vergezelden haar. Telkenmaal wilde zij langs de Herengracht gaan om de bouwerij, vooral het huis van haar mans neef Gideon te beschouwen. Maar nooit trad zij er binnen, hoewel zij vaak was genodigd, en dit werd toegeschreven aan haar afkerigheid van de aangetrouwde nicht, misschien ook aan afgunst. Zij stond zwijgend te kijken, naar de stoep, het onderhuis, de ramen. Eens werd zij verrast, zo zeer dat het rood over haar wangen toog, door de woorden van haar neef Cornelis Luyter, die zeide: Dat huis is gelijk een muziekstuk, ik wilde wel een zangstukje eraan wijden en het je geven.
Hoe rustig het in haar huis die zomer was, het verkeerde en het werd druk, schier al te druk, toen in oktober Nicolaas er binnenkwam met vrouw en kind en have. Zeven zoontjes bracht hij, van welke er vier als tweeling geboren, Anthony en Christoffel, Laurens en Andries, bovendien twee dochtertjes. Allen zoet en