| |
| |
| |
III
Hoewel er onder de nieuwe huizen van de stad vele fraaie verrezen stonden, trok dit zo zeer de aandacht dat menigeen uitging om het in ogenschouw te nemen en dan, ervoor staande, de ander vroeg waarom het de roep van fraaiheid had gewonnen. Voor een burgerhuis, door een ambachtsman te bewonen, gaven zijn maten, meer dan zeven ellen breed en elf of daaromtrent tot de hijsbalk, de gedachte dat de grootheid de zilversmid in het hoofd was gestegen, maar overigens was er niets dat verbazing wekte aan te zien, in de versiering hield het zich zelfs al te bescheiden. Maar de pui, met een venster ter wederzijde van de deur en kloek gemaakte lijsten, was hoog, de muur daarop gedragen, van twee rijen vensters voorzien, gaf meer de schijn van ruimte dan de maatstok kon bevestigen, misschien wegens de breedheid der vensters en de uitgerekte bogen erover gemetseld. De kleur der stenen echter was aangenaam helderrood, opvallend ook de witheid der ingevoegde kalk. Die zilversmid, zeide men, had gewis een der bekwaamste timmerlieden uitgekozen, al werd eenstemmig ook geoordeeld dat het jammer was dit huis op deze plaats te zetten, in een kort straatje nog niet volgebouwd tussen het Singel en een andere dwarsstraat.
Het werd bewoond door Elooy Klinckert, die er zijn winkel hield, met zijn vrouw en twee nog ongetrouwde dochters, voorts zijn bejaarde ouders. Voor Lucas Klinckert, een krasse man, was hier ruimte te over om zijn ambacht voort te zetten, hoewel hij het op zijn gemak mocht doen. En dat was de reden dat men hem iedere ochtend, bij tij of ontij, in de vroegte al met zijn vrouw naar de Grimburgwal zag lopen, waar hij immers ook meer dan een halve eeuw had doorgebracht.
Toen Gideon Klinckert, twee van de zomerweken bij zijn vriend Sadeleer in Vreeland vertoefd hebbende, in de stad teruggekeerd van het nieuwe huis vernam, kon hij van verwondering schier niet geloven dat zijn neef Elooy het stil had kunnen houden, en wel bracht hij hem zijn compliment, de dag dat hij kwam bezichtigen, maar hij liet niet na zijn ontstemming uit te | |
| |
spreken wegens zijn heimelijkheid. Hemzelf had sedert jaren de wens door het hart gespeeld een huis te stichten, met de gedachte bovenal aan zijn zoon Sebastiaan, allengs gevorderd in de zaken en begunstigd door achtbare stadgenoten met een kapiteinschap over de burgerij, voorts ook omdat het naar gierigheid zou rieken indien hij, Gideon, de hechtheid van wiens middelen bekendheid verworven had, immer aan de Oude Zij bleef hangen, terwijl het hem eerder zou betamen aan de Nieuwe Zij te wonen. Maar het had nog een wens moeten blijven voor de tegenstand van Eva, zijn vrouw, voorzichtig als zij was van aard. Vandaar dat hij er nooit over gesproken had. Eva merkte op dat men, het welzijn van hun enige zoon bedenkende, die wens opnieuw kon overwegen.
Het was bij deze gelegenheid dat Barbera, Elooys vrouw, door een verschil tussen de neven getroffen werd en zij sprak erover nadat zij een zucht geslaakt had. Haar man, zeide zij, had al van de dag dat hij op haar weg verscheen het hoofd vervuld gehad van een huis voor zijns vaders gerief, en daar hadden zij te zamen de jaren door de zuinigheid om betracht, hun kinderen de versnapering onthoudend. Gideon daarentegen begeerde een huis voor de staatsie van zijn zoon en van zichzelf. Het scheen ook zonderling dat Eva erin berustte eerst nu dat Elooy al een huis in eigendom bezat. De vriendschap tussen de aangetrouwde nichten was nimmer oprecht geweest, zodat een sprietje van de afgunst er licht in opschoot. Tussen de neven was zij sedert hun jeugd evenzeer verflauwd, daar Gideon op hoger wegen was gegaan.
De brouwer was, eerst door de verbintenis van zijn zoon met Sara Bennebroek, dan door die van haar zuster met Samuel Sadeleer, met deszelfs achtbare familie op het Singel dubbel vermaagschapt geraakt. Al negen jaren eerder had de jonge Sebastiaan, zo genaamd naar de patroon der schutters door Gideon geëerd, met zijn zwager Samuel tegelijk intrede gedaan in Sadeleers huis van koophandel op Moscovië, dat spoedig daarna, met de kapitale som door Gideon Klinckert daartoe ingelegd, uitgestrekt werd tot de Levant. De vader was aan de zoon zeer verknocht. Men zag ze op de beurs gearmd, keuvelend, elkander aardigheden mededelend en schaterlachend, want de zoon was een jolig mens, geneigd het leven voor een feest te houden en het scheen of de vader verjongd was door des zoons | |
| |
geaardheid. Beiden golden ook voor uitnemende keurders van de waarachtige romanee en malvezij.
Ter oorzake nu der verscheiden gewoonten, van lieverlede van de zaken en de vrienden aangenomen, was het verschil tussen de voormalige brouwer, wiens bedrijf nochtans werd voortgezet, rijkelijk bloeiend, en de zilversmid mettertijd breder geworden. In deze dagen juist werd de omgang hervat, want Gideon had terstond beseft dat zijn neef bevoegd was hem omtrent het bouwen nuttige bijzonderheden mede te delen. Dat bracht roerigheid in het nieuwe huis, meer dan een huisvrouw kon wensen, die immers al veel te doen had met schikken en velerlei zaken welke het oog des mans ontgaan. Het begon in de herfst bij onstuimig weder, veel regens en zware winden, hetgeen slijk over de vloer veroorzaakte, bij overmaat in die dagen dat de smid aan de deur te maken had met de bevestiging van het uithangbord, van nieuwsgierigen omstuwd. En Gideon kwam niet alleen, hij was somtijds van zijn zoon vergezeld, somtijds van deszelfs zwager of schoonvader, veelal van zijn vrouw Eva, en ook de oude Gilles, enigermate hulpbehoevend sedert een hersenslag, kwam mede. Ter wille van hem, met wie zij begaan was, ontstak de huisvrouw het vuur en plaatste de beste stoel ervoor naast die van zijn broeder. Dan was de kamer, die welgemeten, toch ruim genoeg had moeten zijn, somtijds te nauw met zo veel volk. De Sadeleers, vader en zoon, hadden de eigenaardigheid iedere keer, ten spijt van haar verzoek het na te laten, hun van regen bedropen grote hoeden op Barbera's klavecimbel neder te leggen, zodat zij er een andere bergplaats voor moest zoeken. Hetgeen echter het meest haar ontevredenheid verwekte was dat al het openvouwen van papieren, al het verklaren en waarschuwen van Elooy, immer bereidwillig, vergeefse moeite was geweest, want Gideon gaf er de voorkeur aan naar Sadeleer te luisteren, een stuk grond in een woeste buurt te kopen waar het hedendaags fatsoen de mensen dreef en af te spreken met een nieuwerwetse metselaar. Daarna evenwel, dat was met de eerste vorst, vestigde zich de rust in huis, zij het dat er nog enige naloop bleef. En Elooy kon weder in zijn winkel aan de andere zijde der deur beginnen, zijn vader Lucas ook zijn werk.
Die erve, eerst kortelings voor bouw beschikbaar en door Gideon aangekocht, naar men zeide tot hoge prijs, was gelegen even buiten de Regulierspoort, gelijk die buurt nog heette, aan | |
| |
de Herengracht, breed en schoon, weliswaar recht uitzicht hebbende op de warme kant, waar het echter met allerhande graverij en bouwerij wanordelijk was gesteld en veel tijdelijk onderdak voor de modderwerkers stond verspreid tussen een molen hier, een hoeve ginds. Behalve van het ambachtsvolk wemelde het er van de gapers die, in stede van op hun eigen zaak te letten, ieder uur van het daglicht lanterfantten om de bezigheid van anderen te aanschouwen. Zo lag daar, uitmondend op die nieuwe gracht, nog een wijde sloot welke geplempt moest worden, daarachter tussen bomen om te rooien het overblijfsel van hetgeen oudtijds hetzij een monnikenhuis geweest was, hetzij een huis van vrome vrouwen, thans evenwel een volk van ratten dienende, zo vele dat men er vaak de kijkers om veiligheid uiteen zag lopen. Want, vermits er uit de grond verscheiden rarigheden gedolven werden had men er veel bekijks, veel gepraats ook over al hetgeen er in de oude tijd geschied mocht zijn, thans vergeten, daaronder veel dwaasheid over geesten die hiernamaals nog hun rust niet gevonden hadden. Zo haalde men er kisten op, sommige ledig, sommige kruisen en munten van groen koper bevattende, andere de schamele gebeenten van hetgeen op een tijdstip mensen waren, echter alleen de hoofden, eenmaal druk te zamen, thans zwijgend. Zo veel opmerking had dit in de stad verwekt dat de toeloop der kijkers nog vermeerderde, de waarheid aldus bewijzende van het gezegde dat één gaper duizend domme aangezichten maakt.
Barbera, hoewel zij een ieder hartelijk zijn genoegen gunde, klaagde over 's mensen nieuwsgierigheid, zelfs de oude, die toch beter moesten weten, eraan mededoende. Niet alleen dat Gilles, haar mans oom van tachtig jaren, zijn tweeling Lucas medetroonde, voor die twee achtte zij een luchtje scheppen met de eerste lentedagen wel voordelig, maar ook haar man liep uit, ook haar dochters moesten het hare hebben, en wanneer zij dan, thuisgekomen, vertelden wat er te zien was geweest, verklaarde zij dat men zulks op het Singel naast aan de deur evengoed aanschouwen kon, dat het bovendien evenmin zo veel drukte waard was als het aankleden van een kind. Er werd in pramen wit zand van Naarden aangevoerd, voor de kade, geheid en vastgeschoeid, er werd in de modder gegraven, geheid ook met ettelijke palen voor het huis van Gideon, er werd gemetseld voor de kelders, en dat was al. Elooy gaf haar toe dat men al dit ook hiernaast kon | |
| |
zien, niet echter, zeide hij, in zulke maten en hij vreesde, gelijk trouwens menigeen onder de omstanders scheen te denken, dat zijn neef Gideon, door de grootheid bevangen, zijn zakken voor rijkelijker gevuld hield dan gewaarborgd was.
Hierin had hij juist gevreesd. Gideon Klinckert had het hoog opgenomen voor zijn beurs, hetzij door de verleiding der staatsiezucht, hem enigermate eigen, welke hem deed vergeten dat zijn vader kaal in de stad gekomen was, hetzij door de drang zijner vrouw die, een Harinck zijnde, voor haar zoon de staat van haar soort terug begeerde, en meer dan dat. Er waren er ook onder zijn vrienden, en niet alleen de Sadeleers, verscheidene die, omtrent zijn middelen meer of min ingelicht, hem hielden voor een door de eerzucht voortgezweepte, ongeduldig gelijk men er onder opkomelingen meer ontmoet, die met één slag in de voorste rij menen te dringen, in stede van het de tijd over te laten voor de kinderen of de kindskinderen daar plaats te ruimen. Het was waar, zeker, dat Gideon door een rukvlaag van de eerzucht was beroerd. Maar waar ook dat zijn vlijt en zijn scherpzinnigheid hem recht op zijn doel plachten te voeren, waar ook dat de fortuin hem nog immer aan de hand hield. De hoeveelheid koopwaar welke hij bestelde, de prijzen door hem bedongen, lager dan die der mededingers, verwekten opzien aan de beurs. Men vernam toch nimmer dat hij met betaling achterstallig was gebleven, en dit terwijl de bouwstoffen voor zijn huis tot de kostbaarste behoorden in de stad gezien. Met de gunst der fortuin stegen ook zijn aanzien en het vertrouwen dat men hem schonk, zodat hetgeen voor een ander een waagstuk geweest ware, hem gemakkelijk gelukte.
Maar toen dan, weder een voorjaar verder, op een zondag na de kerk, Barbera Klinckert zich door haar schoondochter liet bewegen te zamen met haar en de zeven kleinzoontjes een stukje om te lopen om het nieuwe huis van Gideon te beschouwen, toen zij ervoor stond aan de walkant en de ogen opsloeg van de stoep tot de nok, werd zij stil van verbazing. Elooy trad met schitterende ogen tot haar nader, ook Gideon zelf, omstuwd van zijn vrienden, hij getooid met een fraaie sjerp van blauwe zijde en een degen aan de heup. En gevraagd naar haar mening schudde zij zacht het hoofd, niet anders zeggend dan deze woorden: 't Is gelijk een muziekstuk gecomponeerd. De anderen lachten, behalve de oude Gilles, die knikte.
| |
| |
Dat was het waarlijk, gecomponeerd, van beneden tot boven toe, nederig en zacht, maar ook breed en sterk waar zulks behoorde. Op het oordeel hier en daar rondom gesproken behoefde men geen acht te slaan. Er waren stemmen die zeiden dat hier weder, gelijk met menig ander op deze gracht, de vreemde trant was nagebootst, een Franse trant noemden de kenners het ofwel een Romeinse, te zien aan de pilasters vlak aan de muur gedrukt en de rechte lijst langs het dak getrokken, ook de steen, helder gelijk wit zand, uit vreemde streken aangevoerd, en wat men nog meer ervan te zeggen had. Maar boven het oordeel bleef het een deftig huis, eenvoudig en bedaard, gelijk betamelijk bij de deftigheid. Sieraad droeg het weinig, slechts een slingertje van gebloemte onder de ramen en onder het bovenste, in het midden, op een golvend lint van steen in vergulde letters de spreuk welke erbij behoorde en welke de oude Gilles zijn leven lang somtijds verzucht had: Vanitas Vanitatum. Hetgeen overeenstemde met de spreuk welke zijn broeder Lucas uit het Boek geleerd had, maar die placht haar te zeggen in zijn eigen taal.
|
|