één andere voor die misdaad geboet is, en wij vragen waarom dan het lijden in de wereld bleef. Waarom het kwaad er is, de zonde, de begeerte, laten we niet nutteloos, zoals kleine kinderen doen, vragen naar dat geheim van onze natuur. Al wat de wijze kan naspeuren en ontdekken is het werk van de klok, hoe de radertjes verbonden zijn en draaien, maar wie vraagt waarom de tijd voortgaat krijgt geen antwoord en wie naar de eerste oorzaak vraagt komt voor de gesloten deur van de wet.
Maar wel hebben wij geleerd dat deze smart ons gespaard was gebleven als het beginsel, dat ik zoëven noemde, door iedereen was gevolgd. Er zijn veel christenen onder ons. Zelfs onder degenen die niet zo heten, die nooit een letter van dit boek gelezen hebben, die niets belijden, leeft de christelijke geest, onvergankelijke erfenis van hun ouders. Er zijn tijden van weerspannigheid, wanneer de Adam in ons opstaat en zich verzet tegen de leer die ons gegeven werd, dan is er roof en vuur en bloed, weeklacht hier en allerwegen, en wanneer de furie van de dierlijke begeerte is uitgeraasd, zien wij dat die leer verder is uitgespreid dan wij dachten en dieper bezonken. Zij vordert, maar langzaam, langzaam. Allemaal zijn we nog geen christenen. En die het zijn, de meesten, zijn het niet volledig. Wie is er die durft te zeggen dat hij volkomen heeft gedaan wat hij duizendmaal gehoord heeft: Leert van mij? Er zijn er, maar hoeveel? hebben wij allemaal ernaar gedaan? Het is ij del de schuld voor dit lijden te zoeken bij het lot, bij de natuur, bij de maatschappij, zolang er nog zijn die niet leven naar de leer die wij als de waarheid aanvaard hebben. Ik spreek van christenen, maar er zijn ook anderen die met de mond een geloof belijden. Er zijn er ook die leven alsof de wereld voor hen alleen geschapen is en zij er naar hun lust en begeerte de meesters kunnen spelen. Maar in de bezinning na iedere razernij zien wij dat wij iets gevorderd zijn. Wij hebben geduld, wij wachten, onze kinderen zullen de tijd zien dagen dat er niet om recht geroepen hoeft te worden. Laat, terwijl wij wachten, onze hand sterk zijn tegen de verkeerden, dat er niet nog eens ellende wordt gebracht.
De stem die nu om recht geroepen heeft, zo groot dat zij over de hele aarde heeft geklonken, was een oordeel, een waarschuwing die de kwaaddoeners gehoord hebben. De goedwillenden zijn opgestaan, wakker en sterk genoeg om het geweld te bedwingen. Offers tot verzoening van Gods toorn zijn niet meer