| |
| |
| |
XI
Het was de beurt van Steven Willems vrouw, wier stem in het gezelschap zelden werd gehoord. Altijd luisterde zij in gespannen aandacht naar anderen en wanneer er een vertelling was beëindigd legde zij het werkje, waarmee haar handen bezig waren geweest, in de schoot en dacht na. Slechts een enkel maal mengde zij zich in het gesprek dat dan mocht volgen, maar wanneer zij het deed beschouwde zij een zaak van alle kanten en sprak over de bijzonderheden zo uitvoerig dat men gewoonlijk lang bijeen zat. Haar neef Dirk, de oudste van Elisabeth Winter, die tegenover haar zat in ongeduldige verwachting, zeide zodra allen binnen waren en de stoelen hadden aangeschoven: Tante Gesina vertelt van Sint-Bavo, een verbazende geschiedenis, als ze maar niets overslaat van alles wat die mensen telkens weer bedachten.
Als ik dat ook vertel zijn we morgen nog niet klaar, antwoordde Gesina. Neen, we moeten ons beperken. Wat ze allemaal bedachten is ook het voornaamste niet, al die streken en slimme zetten, die mag jij aanvullen als het voornaamste verteld is. Jullie hebben al gehoord dat het de geschiedenis van Sint-Bavo is, niet van een heilig man, maar van een soort vereniging. Ik heb een van de leden eens gevraagd waarom die vereniging zo heette, maar hij wist het zelf niet. Trouwens, ook over de namen van de leden ben ik in het duister gebleven, want ik heb er vijf verschillende ontmoet en als ik naar zijn naam vroeg zei hij onveranderlijk Gerrit Groote, zo schenen ze zich allemaal te noemen.
Dieuwertje heeft me eens iets verteld waarin ik een verklaring meende te zien van die naam Sint-Bavo. De reden, waarom het onbekend is wie de grote kerk gebouwd heeft, schijnt te zijn dat de bouwmeesters, of stadstimmerlieden zoals men toen zei, die elkaar opvolgden, overeengekomen waren dat een ieder, die het werk overnam, zou zeggen dat zijn voorganger de ontwerper was geweest. Zo kwam het dat al in het begin de burgerij de bouwmeester wel onder vijf of zes namen kende. Maar, daar niet | |
| |
tevreden mee, deden allen die aan de bouw hadden meegewerkt, metselaars en timmerlui, smeden en loodgieters, er nog hun namen bij. De bedoeling was dat de blaam of de lof, die er bij zo'n groot werk natuurlijk veel moest zijn, niet op één enkele man zou vallen. Zo iets als: Wij hebben het allemaal op ons geweten, wij moeten er allemaal voor opkomen, hetzij afkeuring, hetzij eer.
Zeker hadden de Gerrit Grootes, van wie ik nu vertel, deze leus in de gedachte, samen uit, samen thuis, ofwel, één in vreugde en leed. De boete, die een van de vereniging mocht oplopen, droegen ze gezamenlijk en als er een in de gevangenis kwam zorgden de anderen voor zijn gezin. Het was een geheim genootschap, zoals er meer waren, veel verspreid over verschillende plaatsen, maar dit onderscheidde zich door zijn bijzondere aard. Ik mag wel verklappen dat ik er meer van te weten ben gekomen door Dirk, die er met een paar van zijn vrinden aan heeft meegedaan, misschien was hij zelf wel een van de Grootes.
We moeten oppassen dat we het bos niet zien door al de bomen, daarom zal ik me bepalen tot het voornaamste.
In september, twee jaar geleden, was ik bij mijn zuster in Haarlem, om haar wat gezelschap te houden in haar eenzaamheid, haar man was weggehaald, maar ze verwachtte hem iedere dag terug. Haar omstandigheden waren nogal moeilijk, ze moest geholpen worden. We zaten in de achterkamer bij avondschemer, het was najaarsweer met regen, je zag de blaren vallen. Het meisje kwam zeggen dat er een man was die mevrouw moest spreken, hij had ook zijn naam opgegeven, Gerrit Groote. Ze liet hem binnen, een bonkige man met een rode baard en een valiesje aan de hand. Of mevrouw vis wou kopen? vroeg hij. Hij verkocht alleen aan aanbevolen adressen en het hare had hij gekregen van een vriendin. Mijn zuster, die hoopte haar man morgen al thuis te zien, wou er wel op ingaan, maar ze moest zuinig zijn en men weet wat clandestien gekochte waren kostten. De man liet zijn vis zien, brasems en snoekbaarzen, en hij noemde de prijs, zo ongelooflijk laag dat zij het nog eens vroeg. Alsof hij haar gedachten kon raden zei hij: Neen, mevrouw, verse vis, vandaag gevangen, ik zeg u toch dat ik alleen bij aanbevolen mensen kom, en als u het geld niet bij de hand hebt kunnen we het opschrijven, dat krijg ik dan wel een volgende week. Goed, mijn zuster wou het proberen, ze kocht de vis, die uitstekend | |
| |
bleek te zijn. Waarom het zo goedkoop was begrepen we niet, veel goedkoper dan in gewone tijden.
De week daarna, weer bij avondschemer, kwam de man weer, nu met één karper, maar een baas, zo'n karper had ik nooit gezien, en weer net zo goedkoop. Hij kreeg een kop echte thee en hij bleef wat praten. Zo vertelde hij dat hij van beroep bij de stadsreiniging was, maar voor zijn pleizier was hij hengelaar, al van jongs af, en hij hoorde tot een vereniging van hengelaars, die dan Sint-Bavo heette. Hij waarschuwde ons dat best mogelijk een volgende keer een van zijn medeleden kon komen. In het begin van de oorlog hadden ze de overtollige vangst, die ze niet voor het eigen gezin nodig hadden, duur verkocht en dat had veel winst opgebracht. Maar een van de leden, die bij de politie was, was op het idee gekomen dat ze niet mee mochten doen aan de oorlogswinst, de tijden waren voor veel mensen toch al zo slecht dat ze best iets konden bijdragen om de lasten te verlichten. Het hengelen deden ze immers voor het genoegen, een soort roeping, en het loonde zichzelf, zodat ze niet er nog aan hoefden te verdienen. En als ze er anderen mee konden baten gaf het extra genoegen. Als wij vrienden hadden waar ze hun vis konden brengen zouden ze het graag doen, arm of rijk, dat maakte geen verschil voor ze. Alleen liep het seizoen nu ten einde. En bovendien, de politie maakte het hun lastig, zodat ze niet gemakkelijk meer een veilig water konden vinden, ze moesten ver weg gaan en veel slimmigheden bedenken. Vroeger visten ze dichtbij, bij Baambrugge, bij Ouderkerk of Den Ilp, nu moesten ze het een halve dag verder zoeken en de meesten convenieerde dat niet voor hun werk. Maar het hengelen was een hartstocht en als dat je te pakken had kon je het toch niet laten. Vreemd dat hij van hartstocht sprak, want hij had een lijzige stem en zijn ogen waren zoals die van een vis.
Je ziet dus, het was begonnen met een liefhebberij. En toen aan de zucht om zich met gelijkgezinden te verenigen eenmaal voldaan was - een zucht die ons in het bloed zit, er worden voor alles verenigingen opgericht-, toen was het eerste waar ze aan dachten niet het eigenbelang, maar de hulpvaardigheid. En die hengelaars gingen nog een stapje verder, naar de verdraagzaamheid, die immers een gevolg is van de hulpvaardigheid.
Ik gaf hem verschillende adressen, van Dieuwertje en Leentje en Antonia, hij zou ervoor zorgen. Daar kwam dus Gerrit Groote | |
| |
ook met zijn vis, maar volgens hun beschrijving bij geen een van hen dezelfde.
Een daarvan ontmoette ik op een dag bij Leentje in Amsterdam. Dat was een lange man met ronde kinderlijke ogen en een knevel zoals je alleen nog in de provincie ziet. Hé, vroeg ik, heet je ook Groote? ik ken er een met een baard. Ja, mevrouw, antwoordde hij heel gewoon. Maar toen liet hij erop volgen: Het is makkelijk, ziet u, als we allemaal hetzelfde heten. Net als een uniform, dan zie je er eender uit, u begrijpt dat wel. Alleen lastig als je een baard hebt, zoals mijn collega, want dan kunnen ze vragen of je het wel bent. Maar alles heeft zijn voordeel, zo kan ik nu raden dat u mevrouw Molendam bent.
Hij had geen vis bij zich en daarover kwam hij praten, zoals ze de een of de ander bij al hun klanten deden. Met de kou was het gedaan met hengelen, maar ze hadden met die sport zulke gunstige ervaring opgedaan dat ze besloten hadden het gedurende de winter met andere waren voort te zetten. Hij zou het ons uitleggen, Leentje liet hem een sigaar opsteken en hij ging zitten.
Evenmin als met de vis was het hun om voordeel te doen, maar om de goede zaak, waarbij zij dan tegelijk pleizier beleefden. Om te hengelen moet je vroeg opstaan en dikwijls bij avond nog op de been zijn, je moet buiten lopen, waar je van de frisse lucht geniet, langs stille paden, op verboden terreinen, kortom, het is een leven in de buitenlucht vol gezond avontuur, nog afgezien van het hengelen zelf. En daar raak je aan gewoon, je wil het ook buiten het seizoen. Maar je moet fatsoenlijk blijven, niet gaan smokkelen of kromme dingen uithalen uit winstbejag. Tegenwoordig moet een elk eraan denken zich nuttig te maken en als je daar nog pleizier bij hebt, des te beter. Om een voorbeeld te geven: vet is onontbeerlijk voor de gezondheid en onze mensen krijgen er veel te weinig van. Laten we zeggen dat er in het hele land duizend pond spek voorradig is. Daarvan gaat de helft via de kantoren naar het buitenland en de andere helft trachten de opkopers in handen te krijgen, ook voor het buitenland. En dat terwijl er zo veel mensen zijn die het nodig hebben, zieken en kinderen. Dat mocht niet, daar wou Sint-Bavo voor zorgen, dat het niet in verkeerde handen kwam, dat was plicht. Dat spek, of welke waar het ook was, moest bij de eigen mensen komen, zonder winst welteverstaan. Het enige loon zou zijn het genot van het buiten lopen langs de eenzame paden, het avontuur en | |
| |
de eer ook iets voor een ander te doen. Een paar van de collega's hadden er eerst niet van willen horen, er was te veel risico aan verbonden want je kwam toch in strijd met de overheid en die kon streng optreden. Met dat al, voor het geweten was het een zuivere zaak en daarbij een aardige liefhebberij waar ze niemand kwaad en velen goed mee deden. Alleen moesten de klanten opkomen als een van de leden van Sint-Bavo een boete kreeg, alle klanten gezamenlijk.
Leentje stemde dadelijk toe bij te springen met de boeten, maar ik meende dat ik het eerst eens mocht overwegen. Ik geloof dat Leen verblind was door dat avontuurlijke, ze wou ook van alles weten, maar Groote keek haar aan met een wijs lachje en gaf geen bescheid hoe en waar ze die levensmiddelen haalden.
Goed en wel, de Grootes brachten hun waren, bij Leen, bij Duifje en bij Dieuwertje, en ook bij mijn zuster, van alles, ham en erwten, hazen of fazanten. Bij mij werd ook weleens wat gebracht, hoewel niet dikwijls, en dat was dan door Groote met de baard. Nu viel het me eens op dat deze Groote, wanneer hij kwam, hoe langer hoe stugger was geworden, alsof hij me niet vertrouwde en eigenlijk met tegenzin kwam. Daarin had ik me ook niet vergist, het werd me opgehelderd.
Op een avond dat we rustig samen zaten, hier in deze kamer, kregen we bezoek van twee Gerrit Grootes, de een met de knevel, die van Leen zal ik maar zeggen, en een andere, een nieuweling, maar hij kende mij wel, zei hij. Hij had net zulke ronde onschuldige ogen, ze waren dan ook broers. Alleen had deze een kaal hoofd en hij sprak heel zacht, heel bescheiden. De andere zei, toen ze hun besneeuwde duffelse jassen hadden uitgedaan, dat ze openhartig met ons wilden praten, ze wisten dat ze ons konden vertrouwen. Ze waren allebei politieagent, ze letten dus meer dan een ander op de mensen en daarom wisten ze ook wie wij waren, de familie Molendam. Nu had ik, in het begin al, ook het adres opgegeven van Antonia en bij haar hadden ze ook vis en andere dingen gebracht. Maar een van de collega's, dat was die met de rode baard, was erachter gekomen wie de man van Antonia was, dus daar moesten ze niet leveren. Dat vonden deze twee, en ook de meesten van Sint-Bavo, onredelijk. Als het erom te doen is iemand te helpen, zeiden ze, mag men geen onderscheid maken, het is niet aan ons te straffen voor het kwaad dat er gedaan wordt, en als we eisen dat het vertrouwde adressen | |
| |
zijn, dan bedoelen we daar alleen mee dat ze ons niet aangeven. Nu vonden deze Grootes, die mijn man kenden, dat mijn aanbeveling een voldoende waarborg was voor de betrouwbaarheid van mevrouw Meinigs en ze wilden aannemen dat het ook voor mijnheer gold.
Toevallig kenden ze die goed, ze waren buurjongens geweest, ze hadden samen schoolgegaan en ze wisten meer van hem dan ze zouden zeggen. Hier nam de broer met het kale hoofd het woord. Ongelooflijk dat die man politieagent was, ofschoon ik later gehoord heb dat er in Amsterdam meer zo zijn. Hij sprak kalm op een toon of hij ons vooral niet verontrusten wilde.
Het is altijd goed dat we oprecht spreken, zei hij, de minste onoprechtheid leidt tot misverstand en daar komen de beroerdigheden uit voort. Wij hebben Meinigs niet van een goede kant leren kennen en wel zo dat we geen vertrouwen in hem kunnen stellen. U moet ons begrijpen. Verschil in godsdienst, in overtuiging of in opvatting van fatsoen kan je wel verdeeld houden in de omgang, maar het mag geen beletsel zijn om een medeschepsel hulp te bieden. Als wij ons gelukkig voelen in ons geloof mag dat voor u geen reden zijn ons de rug toe te draaien in ons gebrek. Als we een arm beest zien dat pijn lijdt zullen we het helpen, dat spreekt vanzelf. Maar als het een dolle is moet je voorzichtig zijn. Ik heb een jongen gekend die een dolle hond wou helpen, het dier had zich in een donker hok verstopt en toen de jongen erin kroop om hem een bak water te geven werd hij gebeten. Zulke voorbeelden heb ik ook gehoord uit Artis, er zijn veel meer mensen die het hart op de goede plaats dragen dan men soms zou denken. Maar je moet uitkijken hoe je het doet. Nu is Meinigs er een van het slag waar je mee moet oppassen, daarin waren we het eens. Toen u ons het adres had opgegeven zijn we nog eens gaan onderzoeken en er bleek dat mevrouw Meinigs alle hulp verdient die er te geven is. We hebben de bewijzen dat Meinigs ervan wist en het goedvond, trouwens, hij profiteerde er evenveel van als mevrouw. En toch heeft hij ons in de val willen lokken. Mijn broer had al eerder in de gaten dat Meinigs het oog op hem hield, een paar keer dat hij naar zijn huis ging had hij gezien dat Meinigs in een portiek aan de overkant op de loer stond. Waarom dat spioneren, zal u zeggen, als de man er zelf voordeel van had dat er van alles bij hem thuis werd gebracht? Ach, mevrouw, het is soms moeilijk na te gaan waarom | |
| |
iemand het kwade wil, de mensen weten het meestal zelf niet eens. Nu maar, we vonden dat we zekerheid moesten hebben, dus ging ik eens met hem praten. Al waren we dan geen vrinden, we kenden mekaar van vroeger en ik kon dus vrijuit spreken. Ik legde hem uit dat het in het belang van het hele land was als er zoveel mogelijk levensmiddelen hier bleven, zijn vrouw zag er toch al zo slecht uit, hij kende ons ook genoeg om te weten dat we het niet deden ten pleiziere van hem, maar we maakten geen onderscheid. Hij was het met me eens, het was alles suikerzoet wat hij zei, en zo besloten we dus ermee voort te gaan.
Maar nu komen we u vertellen dat we het adres van Meinigs van onze lijst moeten schrappen. We hebben het wel zo gewild, hem net zo behandelen als een ander, maar het gaat niet. Jammer voor zijn vrouw.
Zoals het hoort in een land van verdraagzaamheid hadden deze liefhebbers van de hengelsport geen verschil willen maken voor andersdenkenden, hoewel ze in dit geval toch reden hadden gehad zich afzijdig te houden. Dat ze in hun verregaande verdraagzaamheid teleurgesteld werden, toont toch wel dat er iets bij ons niet deugt, een scheur, een kloof, zo ernstig dat de meest goedwillende erbij wanhoopt.
Ze hadden het nog eens geprobeerd en ze waren erin gevlogen. Een week later kwam deze Groote ons vertellen dat zijn broer gearresteerd was. Die was binnengelaten, de meid had gezegd dat ze mevrouw zou waarschuwen, maar in plaats van mevrouw kwam Meinigs met een andere man en die Groote werd weggebracht. Hij zou wel veroordeeld worden en natuurlijk ook ontslagen. Steven kon niet begrijpen dat de Grootes, toen ze eenmaal wisten dat er op ze geloerd werd, zo onverstandig waren geweest toch hun waren bij Meinigs te brengen. Dat kan ik ook niet begrijpen, antwoordde de zachtzinnige Groote, we deden net als die jongen in het hok met de dolle hond, terwijl we toch goed wisten dat we op onze hoede moesten zijn. Er is altijd een kans dat je het kwade vindt als je het goede zoekt, je moet het ervoor over hebben. En wat nu de reden was? Eerst had Groote het toegeschreven aan een soort van ijdelheid, het pleizier van Meinigs om zijn vroegere buurvrindjes zijn macht te tonen. Als niet komt tot iet, kent iet zichzelve niet, zei hij. Maar er was een andere reden. Hij was erachter gekomen dat ik met Sint-Bavo in verbinding stond en hij had al lang gewacht op een gelegenheid om | |
| |
een wrok te koelen, een wrok op Steven. Ik vond dit vergezocht, maar Groote bleef erbij en hij had een billijk oordeel.
Gesina zeide dat het hiermee uit was, waarop haar neef zijn teleurstelling toonde dat zij niet had gesproken van de slimme streken die de Sint-Bavomensen bedacht hadden om te hengelen en koopwaar op te doen, van de gevaren waarin zij verkeerd hadden, van de vervolgingen 's nachts door de weilanden en de duinen, waarbij geschoten en gevochten werd. Sommigen bleven luisteren naar wat hij ervan vertelde.
|
|