| |
| |
| |
IX
De kamer was helder van alle lampen en versierd op het midden van de tafel met een kristallen kom waarin de eerste rode tulpen prijkten. Toen Nicolaas Eikeboom, op wie gewacht werd, binnenkwam verontschuldigde hij, met een buiging voor mevrouw Molendam, zijn vrouw dat zij op Galenbrug vroeg naar bed was gegaan. Kalm ging hij aan de andere zijde zitten en hij vervolgde: Het is beter dat zij vanavond rust. Velen onzer hebben uit de doorgestane beproevingen een kwaal of ongemak overgehouden waarvan zij langzaam herstellen. Voor haar is het een druk op het hoofd wanneer een herinnering haar al te sterk bewogen heeft, maar de dokters kunnen getuigen dat de ondervinding van deze jaren ernstiger kwalen heeft veroorzaakt. Dat is nog een van de naweeën, misschien voor een paar geslachten.
De zelfbeheersing, waarmee Judith vanmiddag sprak, heeft mij verrast. Zoals een ieder heeft zij een oordeel over de gebeurtenissen en het hare zou, indien het uitgesproken werd, als een vervloeking klinken. Daarom verzwijgt zij het. Het onderwerp, waarover zij en ik de laatste tijd verschillen, is juist het uitspreken van een oordeel over de gebeurtenissen die onze gedachten vervullen, daar zij erop aandringt het uit te stellen tot bezonkener beraad. Ik vermoed dat die wens tot uitstel voortkomt uit de aarzeling voor de gevolgen van het oordeel dat, al weigert zij het te erkennen, toch reeds gevormd is. Ik noem het vrouwelijke teerhartigheid, en, om die te ontzien, onthoud ik mij in haar bijzijn te spreken van hetgeen ons overkomen is. Ook nu, wetend hoezeer zij eronder lijdt, zal ik onze persoonlijke ondervinding, de verliezen die ons getroffen hebben, onaangeroerd laten.
Wij onderscheiden ons van de hond onder andere hierin, dat wij niet alleen de opmerkingsgave hebben, maar ook de rede, die zich uit in meer of minder logisch oordeel. Het besef, waarom wij verwerpen of aanvaarden, is onmiddellijk gevolg van de kennis. Alleen bij gebrekkige perceptie, bij onvoldoende kennis blijft dit besef ongeboren. Maar de verschijnselen, die wij onlangs in ons land hebben waargenomen, waren zo duidelijk dat | |
| |
er, zelfs voor een geringe intelligentie, van onvoldoendheid van de kennis geen sprake kon zijn. Ook het oordeel hadden wij dus gereed.
De moeiten begonnen wanneer de twijfel rees hoe men, in zekere omstandigheden, in overeenstemming met dit oordeel behoorde te handelen, en de meesten dergenen, die met verantwoordelijkheid waren belast, hadden dikwijls en vele zulke moeiten te overwinnen. Ik hoef maar te herinneren aan de ambtenaren die, hetzij in bestuur, hetzij in administratie, hun werk moesten voortzetten toen de opperste leiding het land ontvallen was en wier verantwoordelijkheid daardoor verhoogd werd. Sommigen meenden al in het begin dat zij hun plicht niet langer konden vervullen, immers daar het geweten in botsing zou komen met de eisen van de praktijk. De overheid, aan welke zij gehoorzaamheid verschuldigd waren, had haar macht verloren, zij zouden genoodzaakt worden een niet erkende overheid te dienen en, daartoe niet in staat zijnde, legden zij hun taak dadelijk neer. Dat waren degenen die zich aan niets dan de beginselen hielden en geen concessie aan de omstandigheden konden doen. Bij de aldus ontstane leemten in het maatschappelijk bestel bleek dat een tijdelijke ontstentenis in een besturende functie minder schadelijk was voor de orde dan die in een administratieve: het werk van een burgemeester kon gedurende beperkte tijd eerder door een vervanger verricht worden, of zelfs gemist, dan dat van een referendaris. Het merendeel van de besturende ambtenaren zagen dat in de aanvang niet in, integendeel, zij achtten het hun plicht ten bate van de bevolking hun werk voort te zetten, tot de feiten bewezen dat vreemde inmenging het hun onmogelijk maakte. Ook toen nog, dit zij terloops opgemerkt, bleven sommigen hun ambt vervullen op geen andere grond dan de overtuiging dat zij niet het recht hadden het te verlaten. Ik spreek van de eerlijken.
Onder de magistraten gold de mening dat de onschendbaarheid van hun ambt het vrijwaarde voor vreemde invloeden, zoals in een beschaafde samenleving gebruikelijk. De rechtspraak ontaardde spoedig tot een instrument ter uitoefening van de macht. Er werden onbevoegden, zelfs onwaardigen in de magistratuur gesteld. Getuigen, die zij ondienstig achtten, werden geweerd. Op het gezag van een joodse geleerde mocht een verdediger zich, op straffe van berisping, niet beroepen. Er wer- | |
| |
den straffen geëist niet voor een delict, maar voor een overtuiging. Er werd pressie geoefend door bedreiging of belofte. Ik hoef niet in bijzonderheden te vermelden de talrijke middelen waarmee de rechtspraak belemmerd werd. Het spreekt vanzelf dat in een land, waar het geweld heerste, het recht onzeker werd. Het spreekt ook vanzelf dat de rechters, die in dit land opgegroeid waren in eerbied voor het onaantastbaar recht, de ontwrichting ervan niet aanvaarden konden. Velen namen ontslag. Er werden anderen benoemd, en dat waren meest mannen die de moeiten, waarin zij geplaatst werden, nog niet konden overzien. Ik heb er velen ontmoet.
Al voor de oorlog, kwamen wij aan huis bij professor Willems, met wiens familie de familie van mijn vrouw door vriendschap sedert lang verbonden was. Toen hij, afgetreden wegens het bereiken van de leeftijdsgrens, was gaan wonen in Haarlem, waar hij geboren was, kwamen wij er nog vaker. U weet het: de tijd smeedde nieuwe vriendschappen en maakte de oude nog hechter.
Het huis waar hij woonde is het mooiste dat ik ken. Ik zie het altijd voor me zoals ik het de eerste keer zag in het voorjaar van 1940. Het stond op een brede gracht waar de bomen pas ontloken waren, de schone straatstenen bezaaid met schutblaadjes, het water kabbelend in lichte schaduw. Het was van baksteen, lichtrood van kleur en gaaf tot de kroonlijst. Aan de stoep van een paar treden stond de deur die de eerste indruk van waardigheid maakte, misschien te breed in verhouding, zoals mij bij meer deftige huizen in Haarlem is opgevallen, sober gebeeldhouwd, groen, vers geschilderd en gevernist, glimmend, de lichtspeling van het grachtwater erop gespiegeld. Een wonder zo rustig en geruchtloos die zware deur kon opengaan, aan de hand van een oude langzame dienstbode met een kornet en stijve boezelaar. Ook in andere huizen ken ik marmeren vestibules met gepoetst koperwerk, maar hier had de properheid een eigen stijl, alsof ze vanzelf ontstaan was, alsof er geen mensenhand aan had hoeven te werken. En die natuurlijke properheid zag men in heel het huis, in iedere kamer van vloer tot wit plafond, dat was de schoonheid van het huis, sober, recht, waardig, de schoonheid van een hervormde kerk.
Het gezin bestond uit professor, die nog ouderwetse manchetten droeg, mevrouw en twee ongetrouwde dochters vair mid- | |
| |
delbare leeftijd. Er waren ook drie zoons, Leendert die rechter was, Adriaan junior de advocaat, en Pieter de arts, die men, de een of de ander, dagelijks daar aan huis kon ontmoeten. Wanneer wij er ook kwamen, gedurende al de tijd van de oorlog, vonden wij er bezoekers die professor eerst in zijn studeerkamer had ontvangen en dan in de woonkamer bracht, waar het gesprek werd voortgezet. Louise, begon hij dan tegen mevrouw nadat hij de bezoeker had voorgesteld, soms een van zijn oudleerlingen, maar meestal een onbekende die zijn raad kwam vragen, mijnheer zus of zo is er weer een die in twijfel verkeert door de huidige moeilijkheden en ik heb ook hem mijn mening gezegd die je al lang bekend is. Dan, in het vervolg van het gesprek, herhaalde hij die meningen in het kort, die ook ik sedert lang kende en die mij aldus werden ingeprent. Al die meningen te zamen vormden een beschuldiging die ik niet vergeten zal. De bezoeker, die gekomen was om raad in een zeker geval, hoorde ze maar eens en wel voor dat geval, maar het was genoeg om hem een heldere overtuiging bij te brengen. Althans de meesten, het kan zijn dat er twijfelaars onder waren die bleven twijfelen, het kan zijn dat hun indiscretie de professor moeilijkheden van andere aard veroorzaakte. Maar hij aarzelde nooit duidelijk te zeggen waar het op stond, ook al was de raadvrager hem geheel onbekend.
Over de vijand sprak hij zelden en hij gaf daarvoor als reden dat het niet nodig was, maar in gevallen waarin de landgenoot van het rechte pad was afgeweken hoorde ik hem beschuldigen op zo klare, eenvoudige wijze alsof het niet een jurist was die sprak, maar een gewone man met gezond verstand. Ook wanneer een gezegde overdreven of paradoxaal mocht klinken bevatte het de waarheid in de kern. Een paar van zijn uitspraken zal ik noemen.
Er is geen twijfel mogelijk, zei hij, sprekend over een ingezetene wiens huis eerst verzegeld was, daarna opengebroken en de meubelen weggevoerd, dat is braak, roof, diefstal, noem het wat u wil, het is onwettig. Indien de eigenaar een aanklacht bij u indient is u verplicht te vervolgen. Wie zijn de verdachten? Ongenoemden in uniform in dienst van de vijand? Dan zwicht men voor overmacht. Landgenoten? Dan vervolgt u. Zij zijn niet in dienst van de vijand, zij mogen geen uniform dragen. Ze zijn medeplichtig aan diefstal enzovoorts. U beveelt ze op te | |
| |
sporen en in hechtenis te nemen. Indien uw bevel niet gehoorzaamd wordt heeft het voor u geen zin in uw ambt te blijven.
Die obligaties, zogenoemd ten laste van het koninkrijk, zei hij in een ander geval, mag u niet in beheer hebben. Ze zijn in omloop gebracht door onbevoegden, falsificaties. Als u ze toelaat is u medeplichtig aan landverraad, want het volk wordt erdoor bedolven onder een schuldenlast, nog door het nageslacht te dragen. U was gedwongen voor die zogenoemde lening in te schrijven, niet dat papier te bewaren. Het bankpapier is eveneens door onbevoegden uitgegeven, door muntvervalsers. Als er geen ander is en wij dus gedwongen zijn er ons van te bedienen, zijn wij allen medeschuldig, zij het ook door overmacht. Maar het feit blijft en wij zijn verplicht het zodra mogelijk te herstellen. Vergeet niet dat onschuldigen de dupe worden van dit bedrog, de kinderen die nog op de bewaarschool gaan. Zeker, de roof die de vreemdeling aan onze kinderen begaat is zo groot dat er misschien geen strafmaat voor te vinden is, maar de medeplichtige landgenoot moet ter verantwoording geroepen worden.
Neen, mijnheer, hoorde ik hem zeggen tegen iemand die raad kwam vragen voor een dame wier man naar een gevangenis was gebracht en wier zoon was gefusilleerd, neen, die landgenoten in uniform, die de man weggevoerd hebben, zijn strafbaar voor mishandeling en het veroorzaken van dood. Evenals die landgenoten die opsporingsdienst hebben verricht, welke leidde tot het wegvoeren van die jongelui, die vermoord werden, medeplichtig zijn aan moord. De vijand had geen recht een proces te voeren, evenmin te vonnissen. Er bestaat geen recht de burger van een bezet land te fusilleren, het is moord. Daartoe hebben die geüniformde landgenoten de hand geleend. U is verplicht ze in hechtenis te doen nemen, of uw machteloosheid te erkennen.
Diefstal, roof, letsel, mishandeling, moord, er is meer. Een lange lijst van beschuldiging moet aangevoerd worden tegen de landgenoot die de overweldiger hand- en spandienst doet. De benadeling van het volksbelang alleen al vergt een uitvoerige beschuldiging. De jeugd wordt geschaad, in de gezondheid, in de vrijheid, in de opvoeding, waarvan zij de gevolgen nog lang ondervinden zal. Niet alleen de lichamelijke, ook de geestelijke gezondheid wordt ondermijnd. Het volk zal nog in de toekomst | |
| |
lijden onder de verarming, de gebrekkige voeding van de kinderen, het gebrekkig onderwijs. De hoofdschuldige moge de buitenlander zijn, de binnenlandse vijand die daarbij hulp verleent is in grote mate strafbaar. Er is samenspanning tot vernietiging van het volk.
Eens hoorde ik hem een jongere vriend en collega toespreken, terwijl de oude mevrouw zat te knikken, de dochters en de twee zoons, die er waren, met een glimlach naar de toegesprokene keken alsof ze niet zouden begrijpen dat het anders was dan hun vader zei: Ik zie tot mijn verwondering dat het ridderlintje in je knoopsgat ontbreekt, ik herinner me dat je er fier op was. Neen, ik geloof niet dat je de kleuren van het koninklijk huis hebt afgezworen, maar geef dan ook geen aanleiding tot dat vermoeden. Het is erg genoeg dat we 's vijands ignobele bejegening van de koningin moeten dulden, laat er geen zweem zijn van onze medeplichtigheid met de verachtelijke landgenoten die zich schuldig maken aan majesteitsschennis. Dit is niet alleen verraad, het is ook ondankbaarheid jegens ons vorstenhuis. Wij spreken van de Koninklijke Bibliotheek, nietwaar? en als we het predikaat weglaten, zij het ook met het voorbehoud van tijdelijk, doen we mee met degenen die we verachten.
Eens, toen hij een anoniem briefje had ontvangen waarin professor gewaarschuwd werd dat zijn uitspraken ook buiten zijn huis bekend werden, hoorde ik een oude collega hem manen tot voorzichtigheid. Waar zal ik spreken, antwoordde hij, als ik in mijn huis moet zwijgen? Als iemand mijn mening komt vragen moet ik zeggen wat ik te zeggen heb. De vijand verwensen wij naar de Mokerheide waar volgens het oud geloof de belager van ons volk zijn einde vindt. Wat de verdorven landgenoot betreft, moge zijn ergste straf zijn dat hij in de geschiedenis de naam draagt van de Valse Hollander.
Toen wij er op een zomeravond kwamen ging de groene deur even geruchtloos open als gewoonlijk, de oude dienstbode liet ons even rustig binnen in de witte vestibule. In de woonkamer zaten mevrouw en de twee dochters zoals altijd met hun handwerkje. Toen het lang duurde voor professor Willems binnenkwam vroeg ik of hij bezoek had. Neen, zei mevrouw, hij is gisteravond naar de gevangenis gebracht. Mijn oudste zoon Leendert heeft bezoek in de studeerkamer. En toen Leendert kwam met de bezoeker zette hij het gesprek voort zoals zijn | |
| |
vader dat placht te doen, ik hoorde dezelfde uitspraken. Wie die bezoeker was herinner ik mij niet.
Een week later ging ik naar Haarlem om te vragen of er bericht was van professor Willems. De dienstbode, die de deur opende, knikte mij met een glimlach toe. Neen, zei mevrouw, er is geen bericht van mijn man. Ook niet van Leendert, die de dag nadat u hier kwam naar de gevangenis is gebracht. Ook niet van Adriaan - dat was de tweede zoon, de advocaat - die daarna is gehaald. Waarom, vraagt u? Moeder en dochters keken mij aan, verbaasd over mijn vraag. Omdat zij immers zeggen wat er gezegd moet worden. Wij hebben nog mijn jongste zoon om ermee voort te gaan, maar hij heeft het druk niet patiënten en niet veel tijd voor spreken.
En werkelijk, deze keer kwam dr. Pieter Willems met een bezoeker uit de studeerkamer en ik hoorde van hem dezelfde meningen. Morgen word ik ook meegenomen, zei hij maar dat verandert niets aan de zaak en zolang er Hollanders zijn wordt de overtuiging uitgesproken.
Het kwam uit ook, hij heeft een poos in de strafgevangenis doorgebracht.
Hoeveel invloed de meningen van de professor gehad hebben, is niet te zeggen. Wel ken ik een aantal ambtenaren die, nadat ze zijn raad hadden gevraagd, ontslag namen. In hoeverre zijn uitspraken invloed hebben gehad op het oordeel over afgedwaalde landgenoten, weet ik evenmin.
Toen Nicolaas Eikeboom zweeg stond dominee Molendam plotseling op, slaakte een diepe zucht en sprak: Uit al wat wij tot nu toe gehoord hebben krijgen wij de indruk dat er meer onoprechte vaderlanders waren dan wij gedacht hadden. Dat kan ik niet geloven. En ik kan niet aannemen dat er bij die zware beschuldigingen geen omstandigheden waren die veel doen vergeven.
Mensen als professor Willems en zijn zoons waren geen uitzonderingen, antwoordde Eikeboom. Integendeel, zij waren verreweg in de meerderheid. Ik heb zo kort mogelijk willen zeggen, en ik geloof dat ik het zo zacht mogelijk heb gedaan, waarvan zij de anderen beschuldigden. Misschien zijn er onder ons die van de verzachtende omstandigheden kunnen spreken, maar zeker die van beter dingen kunnen spreken.
Laten dat voor de volgende week dan alleen vrouwen zijn,
| |
| |
zeide moeder Molendam. En nadat zij ze had aangewezen, haar dochter Jacoba voor de zaterdagmiddag, haar schoondochter Gesina, Steven Willems vrouw, voor de zondagmiddag en haar nicht Duifje Waterkerk voor de avond, stonden de gasten op om naar huis te keren. De halvemaan scheen helder boven de takken waar de twee oude broeders nog lang in gesprek heen en weder liepen.
|
|