| |
| |
| |
VII
Een gemeenschap van twee schepsels wordt soms vlug gevonden, maar hindernissen ontstaan wanneer er drie te zamen zijn en vermeerderen als onkruid wanneer zich meer dan drie verenigen. Dit ondervond Aristus in Parijs al na een week dat hij zijn gasten Thomas en Margaretha onderhield. Op een terras naar de lichten en gedaanten starend, had zij hem bekend dat zij met Thomas niet verder kwam dan het punt al voor een jaar bereikt, omdat zij fatsoenlijk wilde blijven en trouwen zoals het hoorde, terwijl Thomas, hoewel hij steeds verklaarde dat hij haar beminde, hardnekkig volhield dat zijn vader dat niet goed zou keuren wegens het verschil van stand. Wat wil hij dan van mij? vroeg zij, zegt u zelf. Een meisje van eenvoudige komaf mag toch niet lichtzinnig zijn, is het niet? - Op Aristus' vraag waarover zij gedurende hun verloving gesproken hadden, haalde zij de schouders op en antwoordde dat verloving een groot woord was voor de omgang van Thomas en haar. En als ik het zeggen mag, voegde zij erbij, met die vooruitstekende onderlip en die stompe neus is hij toch niet zoals ik zou willen. - Je begrijpt wel, zeide hij toen, dat ik jullie niet heb uitgenodigd voor een reis naar een heerlijk land om te kibbelen over trouwen of niet trouwen. Ik had iets prettiger gewild voor ons allemaal samen, ook meer dan drie. Wat nu? Ik stel je een verloving voor met mij, we kunnen elkaar dan beter leren kennen op hoop van beter. - Zij knikte dadelijk en zeide van ach, dat had hij toch wel aan haar gemerkt. Gearmd gingen zij naar het hotel.
Die avond nog deelde hij Thomas het besluit mede en hij gaf hem de raad hier in Parijs een kamer te huren en af te wachten. Hij wilde weten waarover men gedurende een verloving spreekt en als het hem beviel zou hij het Thomas melden, anders bracht hij haar bij hem terug zoals zij heden was, ongewijzigd, behalve wellicht een beetje in de geest. Daarin stemde Thomas toe, hoezeer het hem ook speet, want hij had een andere voorstelling van de reis gehad. Ook verzocht hij Aristus, indien de verloving opgeheven werd, hem dit per telegraaf te melden opdat hij | |
| |
spoedig de draad weer op kon nemen. Hij zeide: Ik blijf toch van haar houden, zie je, wat ons hinderde was alleen dat gezanik over trouwen.
En zo gebeurde het dat Aristus, ofschoon hij zich voorgesteld had met een zevental een heerlijk land te ontdekken, voor Margaretha behalve een ring een verscheidenheid japonnen van wit mousseline kocht, frygische mutsjes, matrozenhoedjes met blauwe linten, sjaals en parasols, en met haar alleen de reis begon. Daar op de boot de passagiers hen beletten te spreken fotografeerde hij haar morgen en middag, telkens in andere houding en met andere uitdrukking op het gezicht, waarbij hij haar telkens goed in de ogen zag en zijn compliment maakte over haar bevalligheid, over de lijn van haar wenkbrauwen, haar hals en haar middel. Haar mond kreeg dan een glanzig krulletje in de breedte en aan de hand waarmede zij zijn arm aanvatte stak de pink nog sierlijker op. Dan vroeg zij weer hoe ver het nog was naar het eiland, staarde naar de rook die uit de schoorsteen warrelde en zeide dat de boot toch duidelijk gauwer ging. Aristus antwoordde alleen: Hoe langer we wachten, hoe meer we te zeggen hebben.
Vier dagen, vier nachten moest die boot varen, maar toen, in de haven met gele en violette zeilen, nam hij haar mee naar een zeilscheepje waar zij alleen waren, behalve een schipper met een grijze baard die voorop zat te roken. Margaretha had zo veel te zien aan het blauw gespiegel van de zee, de vissersboten die er op de flonkering lagen, de eilandjes waar zij voorbijvoeren met de palmen en de groene bergen, dat zij ook nu nog niets zeggen kon. Alleen vroeg zij soms waar het toch naar rook, iets ziltigs en iets van citroen en kaneel, net of er ergens gebakken werd met kruiderij.
Het was een smal haventje waar zij aan wal stapten, een stadje van lichtkleurige blokken, rose en geel en lila, een enkel zo rood als wijn, opwaarts aan een heuvel. Het was een lichtblauw hotelletje, met vier dadelpalmen voor de veranda, waar zij binnentraden. Margaretha zag dadelijk dat zij nog niet veel kon zeggen, want alleen waren zij hier ook niet. In die veranda stonden zes gedekte tafeltjes, aan vijf daarvan zaten mensen voor hun borden. Zij kreeg een kamer die op zee uitzag, met een zeer breed bed, en toen zij zich het haar gedaan had kwam zij bij Aristus, die al wachtte met een karaf bruine wijn voor zich.
| |
| |
Margaretha keek rond en zij begon te praten: Zeker ook een vreemdeling, die heer met het kale hoofd die de krant leest, net een geleerde man. En die drie daar, wat heeft die dikke dame een grote hoed, en dat meisje dat bij haar zit met de open blouse, en die dikke jongen, die zijn zeker broer en zuster. Hun mama heeft honger, dat kan je zien. Hè, die meneer daar achter je, met die zwarte sik, zit me zo aan te gapen. En die magere dame met de sproeten, die rok is wel erg kort voor een mens dat wel veertig is, en dan nog blote benen.
Wat het donkere meisje met de bloedrode oorbellen hun te eten bracht vond zij raar, dat zou zij aan haar moeder schrijven, maar de verse amandelen at zij graag en toen zij die op had en weer rondkeek sprak Aristus: Margaretha, vanmiddag zijn je ogen paarlen in dit groene zonlicht. Kijk daarmee niet naar die brave mensen, die eten omdat het moet, ik wil ze voor mij alleen. Wij zijn in Paphos, lief meisje, aan de diepe zee waar Afrogeneia uit het schuim verrees. Zoals jij, zoals een paarl werd zij in een schelp geboren, en zij droeg geen rok, geen lange, geen korte, maar zij was naakt als voorbeeld voor hemel en aarde en voor alle mensen. Hoe kon zij, die gekomen was om al wat gescheiden is te verenigen, een bedekking dragen? Hoe kunnen jij en ik elkaar leren kennen als wij ons verbergen achter linnen en zijde? Laten die mensen daar zich verschuilen achter hun stoffen, geen tipje zullen we van ze opnemen, omdat we niet nieuwsgierig naar ze zijn, maar ik zweer je, het ogenblik dat ik belangstel in de geheimen van die dame met de korte rok, neem ik geen genoegen meer met die rok. Wees gerust, Margaretha, ik stel geen belang in haar, al behoorde ik dat te doen, ik wil niet anders dan jouw geheimen kennen. Schrik niet zo, zolang de verloving duurt wil ik dat je de ogen voor me opendoet, dat ik daarin je geheimen zie. Ik heb je een groot bed laten geven, daar kan je rusten wanneer de vermoeienis je al te zoet wordt, maar slapen mag je niet op dit eiland van de liefde. Er zijn nu vazen met rozen in je kamer, ga en bereid je voor, kleed je in het dunste mousseline, want je zult voelen hoe warm het is. Ook Afrodite droeg soms een dun kleed, door de Gratiën geweven.
Margaretha's wangen gloeiden, zij dacht van de zoete wijn die zij graag gedronken had, omdat hij naar bloemen rook en naar kruiden smaakte. En toen zij in haar kamer was had zij zo'n vreemd gevoel van loomheid, alsof zij veel zwaarder was ge- | |
| |
worden, dat zij op het bed ging liggen om te rusten. Zij sliep niet, maar zij zuchtte dikwijls.
De zon stak rood door het wingerdloof toen zij, in het wit gekleed, bij Aristus kwam, die in gesprek was met de twee heren, die met de sik en die met het kale hoofd. Hij stond op en zeide: Genoeg van wijnhandel en van archeologie, groette en voerde haar met de arm om haar middel mee.
Zij gingen de heuvel op langs hagen van rozen, rode rozen zover men zien kon en ook op de top, waar hij haar aan zijn borst op een marmeren bank liet zitten, waren zij omringd door bossen rozen. Eerst zwegen zij, starend naar de zee waar de zon stralend dook in vergulde wolkjes. Toen sprak Margaretha: Wat zijn dat voor vreemde geluiden? Toch niet krekels, zo hard? Ik wed dat er wel honderd zitten, die stomme beesten schijnen nooit moe te worden van al dat getjirp. Hoe diep zou het water hier zijn? En halen ze hier de bloedkoralen vandaan? Ik mag ze wel als ze niet zo erg rood zijn, dat staat zo boers, vind je ook niet? De juffrouw had er een halsketting van, heel licht, die vond ik mooi, maar ze zeggen dat je niet gezond bent als ze zo bleek zien. En dat licht dat daar aangaat, is dat een vuurtoren? Gek moet dat zijn zo alleen te wonen, met het licht aan en uit. Kijk, daar op het pad hieronder, dat zijn die twee heren en die dikke jongen loopt er ook bij. En daarachter komen die drie dames, die lange Engelse in het midden, toen zij met die jongen praatte hoorde ik dat ze Daisy heet, en hij heet Kamiel. Ze is zeker over de veertig. Hè, daar komt de maan uit de bomen.
Dat is de maan, sprak Aristus nu, die je ogen groot openmaakt zodat ik binnen in je kan zien. Maar het is er donker, Margaretha, waarom heb je er zo veel kronkelpaadjes gemaakt en zo veel schaduw? Ik ben niet bang er te verdwalen, ook al zou ik geen weg meer zien en nooit terugkeren, ik zou altijd verder gaan, want ik weet zeker dat ik aan een lichte plaats kom, voor een diepte. Daar spring ik in, al zou ik eeuwig vallen. Daar vind ik jou zelf, en ik hoor je, of is het mijn stem die er roept? Ik hoor je roep, je hoeft niet te vrezen. Word wakker, Margaretha, wat je vreest zijn maar dromen uit de maan, maar hier ben ik, hier zijn mijn armen, hier ben je veilig.
Zij kon niet meer spreken door de zoetheid die op haar lippen kwam, haar ogen gingen toe en zij zag alleen een streepje maanlicht, toen zag zij niets dan rozen, rode rozen.
| |
| |
En toen de zoetheid geweken was en zij staarde naar de palmen beneden voor de zee, gingen langzaam die drie heren hun voorbij, drie van de maan beschenen gezichten naar hen gekeerd, zij waren stil en de jongste keek naar hen om. Wees toch voorzichtig, zeide Margaretha, misschien hebben ze het gezien. - Haar hoofd werd aan zijn schouder gedrukt terwijl hij antwoordde: Voorzichtig zal ik je leren waarover men in de verloving spreekt. - En weer kwam die zoetheid naderbij, maar zij maakte zich haastig los want weer hoorde zij schreden. Daar kwamen de drie dames aan, in het wit en met wandelstokken, maar zij hielden de gezichten van hen afgewend.
Er was in de stad beneden geen torenklok, wel had de maan boven de zee haar baan vervolgend kunnen zeggen dat de tijd verging, maar zij keken niet naar zee of hemel en dat zij de tijd vergaten kwam ook omdat de krekels niet minder zongen, de rozen niet minder geurden. Het was een zware zucht die hem deed vragen of de vermoeienis haar al te zoet werd en daar zij knikte nam hij haar op en steunde haar in zijn arm. Zo moe was zij dat zij liep alsof zij droomde, zij merkte niet eens dat achter de haag drie paar ogen gluurden. Die nacht sliep zij, hoewel zij eraan gedacht had dat men op zo'n eiland niet mocht slapen.
In de morgen waren haar ogen een tintje lichter en haar lippen een tintje roder, zij zeide dat zij nog wat moe was, en daar de heer met de sik en de dame Daisy met de korte rok tegen haar knikten, kwam zij nader bij de tafel waar de heer met het kale hoofd met een groot blad papier voor zich de anderen iets uitlegde. Ze noemden hem Mr. Row en hij sprak Engels, maar de jongeman Kamiel vertelde alles wat hij zeide in het Vlaams en het Frans. Mr. Row, die al een jaar op dit eiland woonde, had de oudheidkunde gestudeerd, hij had schone zaken gevonden en een plattegrond getekend van de tempel van Afrodite, die hier gestaan had. Kom mee, zeide Aristus met een knipoog, maar Margaretha, al over de plattegrond gebogen, vroeg hem even te wachten, zij wilde er juist zo graag van horen.
Mr. Row, die het warm had en zich telkens het voorhoofd veegde, wees met een potlood op het papier terwijl Kamiel, die knapper was dan zij gedacht had, zo duidelijk vertelde dat zij het begreep. Hier was de voorhof van de tempel geweest, waar alle bezoekers met hun presenten binnenkwamen, ziet ge, een gelijkbenige driehoek, en op die ronde plekjes aan de twee lange | |
| |
zijden hadden marmeren voetzuilen gestaan, een soort sokkels. Waar die streep was had Mr. Row nog brokken marmer gevonden, daar was gewis een laag muurtje geweest, een afscheiding of een band zoals van het trottoir, en hij dacht dat op die sokkels vazen hadden gestaan, hetzij voor bloemen, hetzij voor reukwerk, dat wist hij niet zeker. Dan zag men hier onderaan de tophoek afgesneden en in het midden van die lijn, waar de halve kringen getekend waren, moest zich een smalle ingang bevonden hebben, hij had er nog rode tegeltjes uitgegraven, die geleidelijk dieper lagen. De voorhof en de tempel hadden grootse afmetingen gehad en waarom die ingang zo smal was, drie voet maar hoewel zich verwijdend, en waarom men eerst naar beneden moest gaan, kon Mr. Row niet verklaren.
Dan zal ik u dat verklaren, zeide Aristus met klinkende stem en Kamiel vertaalde het. De anderen merkten nu ook dat het warm was, monsieur Leclou, die met de sik, deed zijn halsboord af. Aristus sprak en de anderen luisterden, met verbazing naar hem kijkend: Miss Daisy, madame Hortense en ook haar dochter mademoiselle Melanie, al is zij pas zeventien jaar, weten wel wat de liefde is en zij begrijpen dat men om de godin van de liefde te kennen eerst moet afdalen naar de diepte voor men naar de hoogte stijgt. En dat de ingang smal is komt omdat de gelovigen een voor een het heiligdom moeten binnentreden. Maar intussen zijn de drie heren ook zo schrander in te zien wat het is dat men onderzoeken wil. Dat zijn immers haar mysteriën en geen stapels plattegronden zullen die openbaren.
Bij het woord mysteriën waren de drie heren opgestaan en toen Aristus zweeg, herhaalden zij om beurten, eerst vragend op kinderlijke toon, dan verrast of zij iets ontdekt hadden: Mysteriën? Mysteriën!
Mr. Row zeide dat hij over de Afroditische mysteriën, zowel hier als op andere plaatsen, veel gelezen had, maar er was bitter weinig van bekend, waarop Aristus antwoordde dat hij zich vergiste. Zoek langs de rozestruiken, zeide hij, de balsemhagen, de appelgaarden, speur met uw neus en u zal meer geuren ruiken dan al de zalfpotten, al de reukflesjes van de godin ooit bevatten, dat zijn haar eigen geuren en als u die gewaarwordt voelt u een magneet en u treedt in de voorhof van haar mysterie binnen.
Miss Daisy riep geestdriftig dat zij dadelijk ging zoeken, madame Hortense zeide met een lonkje voor Aristus dat zij wel | |
| |
wist wie die magneet ergens had neergelegd, mademoiselle Melanie riep: Allons, allons. Mr. Row en monsieur Leclou haalden schielijk hun parasols en de kwieke Kamiel huppelde al voor de dames uit.
Die ochtend zat Aristus alleen in het lommer van de veranda, want Margaretha was een beetje moe en de waardin had aangeboden haar te tonen hoe de vis gekruid moest worden. Hij deed niets dan de duiven voederen met stukjes brood, het pleintje wemelde van hun blauwe glansen.
Maar tegen de schemering, toen de andere gasten nog niet terug waren, nam hij Margaretha mee, nu langs hagen van laurier waar binnen de donkere takken de glimvliegen hun lichtjes al ontstaken. Hij hield haar vast in zijn arm en hij zeide: Alle geheimen van alle godinnen kunnen mij niet schelen, ik wil jouw geheim alleen. Al zou ik je een eeuw lang iedere seconde op die rode lippen kussen, ik zou niet verder komen dan die kus, al zou je in mijn armen smelten, ik zou je niet gevonden hebben. Zeg me toch, mijn paarl, toon me toch alles wat je bent en wij vallen samen de hemel binnen van vergeet-me-niet en kooltjevuur. Toen ik je aan de deurpost zag, met je witte schortje aan, was je een poppetje van porselein, maar met die handen had je een drankje voor me gekookt, waarvan? van bilzekruid, cerefolium en datura en een snufje oranjebloesem? het smaakte naar alsem en ook naar ambrozijn en ik dacht: dat hartje ligt veel te diep voor Thomas om het te ontdekken. Ik heb het gezien, maar nog niet wat in het binnenste verborgen ligt. Dat moet ik onthullen. Laat me niet buiten staan, zeg het me toch, het is maar één enkel woord dat het openbaart, meer dan alle kussen.
Zij stonden onder een granaatboom waarboven juist de maan was opgekomen, Margaretha was heel klein aan zijn borst. Zij fluisterde, hij hield zijn hoofd dicht bij haar en haar stem werd duidelijk: Wat zal ik je dan zeggen? Ik heb je al zoveel gezegd, ik weet zelf niet wat nog meer. Je hebt gelijk over dat kussen, het is wel prettig, maar als het te veel is word je er moe van. We moesten ook eens aan wat anders denken. Hoe lang blijven we op dit eiland? Wat zullen ze thuis wel zeggen dat ik niets van me laat horen. Maar ze kennen me genoeg, ze weten dat ik niets doe dat niet mag.
Aristus had genoeg gehoord, hij sloot die lippen met een zoetheid, die zo lang duurde dat de maan niet meer keek en verder | |
| |
ging. En hij hoorde weer een zucht, toen steunde hij haar weer en voerde haar terug. Even stilstaande, met ogen alsof zij wakker werd, zeide Margaretha nog: Je staat er versteld van zo veel kruiden ze hier in het eten doen, ik kon die namen niet allemaal onthouden, maar de juffrouw heeft ze voor mij opgeschreven, in de huishouding komt dat te pas. Maar netjes zijn ze niet, het stof ligt zo dik, ik zal morgen zelf je kamer doen.
In de veranda zaten de gasten als beelden aan de tafeltjes, nu twee bij twee geplaatst ver van elkander af, hier Mr. Row tegenover Melanie, daar haar moeder tegenover monsieur Leclou, en in de hoek onder een plant haar broer Kamiel dicht naast miss Daisy, allen zwijgend met glanzende ogen en een blos van vermoeienis. In de verholen blikken, gewisseld tussen de paren, herkende Aristus de nagloed van een vervoering met de schaduw van een schuldgevoel. Zij hadden alleen vruchten willen eten, vijgen en abrikozen, zeide het meisje met de oorbellen en zij knipoogde tegen hem. Daar hij haar niet begreep, wenkte hij haar naderbij en over hem nederbuigend fluisterde zij aan zijn oor: Die rozegeur toch, die heeft er mensen van gemaakt... En met een lachje van haar lichtende tanden bood zij ook hem uit haar vruchtenmandje aan.
De dames stonden op, een voor een, met een knikje voor de heer bij wie zij gezeten hadden, en gingen naar hun kamers. Toen stonden ook de heren op, zij kwamen bij Aristus zitten die karaffen wijn bestelde.
U had gelijk, sprak Mr. Row met een stem of hij ging zingen, het is merkwaardig zo veel geuren men op dit eiland ruikt. Ik ben geen kenner, maar ik heb er toch een paar onderscheiden, rozen en mirre, bergamot en benzoë, maar rozen bovenal, buitenmate sterk. Het is ook merkwaardig dat men er zozeer door bedwelmd kan worden, als ik die sensatie waarmee men iets doet dat men zich niet had voorgenomen, bedwelming mag noemen. Ik geef toe dat ik alleen haar tempel kende, maar nu weet ik iets meer van Afrodite zelf. Zij kan toveren met harten en met vuur. Heren, ik hef dit glas ter ere van een creatuur van bloemegeur gemaakt, mademoiselle Melanie die mij haar hart geschonken heeft.
Toen zij geklonken hadden sprak monsieur Leclou en zijn stem beefde nog: Deze dag staat met gouden hoofdletters in het boek van de historie, want haar moeder, madame Hortense en ik | |
| |
waren zo doordrongen van rozegeur dat wij verenigd werden. Verenigd, zeg ik, zoals de twee delen van een schelp. En ik ben er trots op dat Mr. Row mijn schoonzoon wordt.
Zij klonken en toen sprak Kamiel: Maar de schoonste van alle vrouwen van heel de wereld, dat is mijn Daisy, haar zoete geur zit mij geprent tot in het merg van mijn gebeente, tot in de bodem van mijn ziel. En ik dank mijnheer Aristus dat hij ons die raad gegeven heeft en daarbij de hemel.
Zij klonken nogmaals en Aristus sprak: Heren, laten wij bloemen plukken voor Afrodite, zij heeft u gevoerd in haar extase, de enige atmosfeer die deze wereld voor u waard maakt hier te leven. Op mijn beurt hef ik een glas voor een afwezige vriend, die morgen binnentreedt in dezelfde zaligheid door u gevonden.
Het meisje met de oorbellen droeg fluks volle karaffen aan met knipoogjes voor al die heren.
Aristus en Margaretha wandelden iedere avond langs de hagen, beiden even jong, elkander even onbekend als toen zij op dit eiland kwamen, en hij sprak haar van Hera, de godin die het huwelijk beschermde en een oog hield op de orde in huis. Daar wilde zij graag van horen en sommige van die verhalen verbaasden haar zo dat zij aan zijn arm trok en uitriep: Ach neen toch, heb je het ooit gehoord! Soms zeide hij dat zij mooi was en verstandig, dat zij vele deugden had, een eerlijke, brave meid, soms gaf hij haar een kleine kus die even aan de grotere herinnerde, maar zij werd er niet moe van en daarom merkte zij nu eens dat een knoop van zijn jas loszat, ontdekte dan weer een gaatje dat zij straks verstellen zou. Hij sprak ook niet meer over geheimen, maar over Thomas, dat hij ernstig met hem praten zou en ook met zijn vader. Want zij had een goed karakter, zeide hij, en verschil van stand mocht geen beletsel zijn.
Thomas kwam met een kleine stoomboot, zo vrolijk van voorkomen dat Margaretha hem nu toch weer knap vond en eigenlijk netter gekleed dan Aristus. De twee vrinden gingen dadelijk uit wandelen. Op die marmeren bank waar men uitzicht had over de zee zeide Aristus dat de verloving hem wel bevallen was, maar een meisje zoals zij verdiende beter dan door hem onthuld te worden, daarvoor was Thomas de aangewezen man.
Maar, voegde hij erbij, trouwen zul je, dat eis ik voor je eigen bestwil, want je beseft nog niet wat je ten deel valt. Je hebt toch wel van de dominee geleerd wat een deugdzame huisvrouw is?
| |
| |
Aleph, haar waardij is boven de robijnen. Zij doet je goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven. Haar lamp gaat 's nachts niet uit. Iedereen in haar huis is met dubbele klederen gekleed. Zij zal voor je zorgen, Nun, je wordt bekend in de poorten als je zit met de oudsten des lands. En bovenal, Thomas, vergeet het laatste niet, Schin, de bevalligheid is bedrog, maar een deugdzame huisvrouw zal geprezen worden. Als Salomo haar gezien had kreeg jij haar zeker niet. Voor het fiat van je vader wordt gezorgd.
Die avond zat Aristus met zijn schetsboek alleen in de veranda, hij tekende een naakte godin. Het meisje met de oorbellen, over zijn schouder kijkend, zeide dat hij de gordel had vergeten en hij antwoordde dat hij niet wist hoe die was, maar zij geloofde het niet.
Toen hij met de kleine stoomboot vertrok stonden er vier paren aan de wal, de armen vol rozen, en terwijl hij wuifde naar de palmen en de heuvels, kreeg zijn mond de vorm van een kus.
|
|