Zij keken beiden naar de hemel om te zien hoe hoog hij haar kon dragen.
Het was hun eerste spel, maar hoeveel zij er ook deden al die dagen toen zij klein waren, dit vergaten zij niet en dit deden zij het liefst.
Ofschoon zij groter werden bleef Astari altijd licht zodat Alghazid haar altijd gemakkelijk droeg. Maar na nog een jaar van groei kwam zij op een morgen gekleed in lange klederen onder de goudenregenboom. Hij was verwonderd, hij vroeg waarom zij haar voeten nu bedekt hield en hij zeide dat die lange klederen hem immers zouden hinderen wanneer hij haar opnam om te dragen. Zij deed de handen voor de ogen waar weer tranen kwamen toen zij antwoordde: Neen, ik ben te groot geworden voor dit spel, vandaag is gisteren niet en dat maakt mij bedroefd. Wij moeten een ander spel doen, maar als wij altijd groter worden zal er eindelijk geen spel meer zijn.
Lachend hief Alghazid de handen op, zo hoog dat zij de bloemtrossen raakten, zeggend: Al word je zo groot, tot hier en nog hoger, ik zal je dragen.
Zijn armen omvingen haar schouders en haar benen, hij nam haar op en hief haar zo hoog dat hij haar aangezicht tussen de bladeren zag. Daar hield hij haar stil want in de schaduw van de gele bloemen zag hij iets op haar gezicht dat hij er nooit gezien had, een gloed gelijk van jonge rozen, zo wonderlijk dat hij er zelf in het hart een gloed van kreeg. Zij staarde op hem neder met twee lichten onder de wimpers.
Met de lange klederen, zeide Alghazid, wordt het spel nog mooier, want ik moet je dichter bij mij houden om de rozen van je gezicht te zien.
De rozen verzwonden toen hij haar liet dalen uit het loof, alleen was de geur gebleven, een geur die hij vroeger eens geroken had, lang geleden, ofschoon die toen niet zo zoet geweest kon zijn. Met diepe teugen ademde hij die in terwijl hij staarde naar het wit tussen haar oogleden, tot zij zeide: Draag mij door de tuin over alle bloemen heen, wees voorzichtig met mijn klederen die neerhangen, dat je voet met struikelt.
Toen hij door de tuin ging voelde hij hoe licht zijn voeten waren door de lichtheid waarmede zij op zijn armen rustte, hij hield haar nabij zijn ogen en op de paden waar hij liep, op de stenen en de takken kon hij niet letten. Het was ergens in een