porselein, glas en aardewerk, handtassen, wandelstokken en paraplu's, borstbeelden van ivoor en van brons, spiegels, speelgoed en wandtapijten, sieraden van edelsteen en zilveren snuisterijen, meer dan er te vinden is in een oosterse bazaar. Het scheen of Kadoe een razernij had voor materiaal, zodat hij alles beproefde en er ook dadelijk goed werk uit vormde, houten en metalen, glas en leem, gesteenten, schildpad en paarlmoer. Wie iets zocht dat in geen winkel in geen enkele stad te krijgen was, ging naar meester Kadoe, snuffelde in zijn werkplaats en vond het, mooier, degelijker dan hij zich had voorgesteld.
Maar dan kwam de moeilijkheid van de handel, want Kadoe wist niet van prijzen en toonde bovendien dikwijls een onverwachte gril. Een burgemeester had eens tevergeefs gezocht naar een ketting met een buitengewoon juweel eraan en vond er bij hem in een kastje tien. Toen hij naar de prijs vroeg antwoordde Kadoe dat hij er geen een verkopen wilde en gaf daarvoor geen reden. Een dag daarna kwam er een student en kreeg, hoewel hij niet eens een ketting nodig had, er een cadeau, maar een pijpje waar hij zijn zin op had gezet, werd hem geweigerd. Ten eerste dan vond men Kadoe een rare man omdat hij nu eens iets niet verkopen wilde, dan weer om niet gaf, zonder op de rang van zijn klant te letten. Maar ten tweede en voornamelijk noemde men hem raar omdat hij, wanneer hij toestemde in een koop, een ongehoorde prijs vroeg, een enkele keer verbazend hoog, meestal ongelooflijk laag. Waarom? vroegen de mensen zich af, weet de onnozele hals dan niet wat de dingen waard zijn? Het is zonde van al zijn arbeid dat hij er niet eens het verdiende profijt van trekt. En terwijl toch, dat moet erkend worden, alles wat hij maakt van de beste kwaliteit is, keurig en chic. Hij is een verdienstelijk man, aan wie vele burgers groot voordeel te danken hebben, maar als het zijn belang betreft is hij onverstandig.
En toen zijn baard al wit was werd meester Kadoe nog zonderlinger dan ooit. Zijn werkplaats, nu algemeen De Bazaar genoemd wegens de verscheidenheid der waren, was propvol, zo vol dat hij geen ruimte had om zijn werk te doen. Hij wist er geen weg in en dikwijls kon hij iemand een voorwerp niet verschaffen omdat het onder de stapels niet te vinden was. Soms zat hij met de hand aan het hoofd en keek de boel aan van boven naar beneden. Wat hij dacht is niet te zeggen, ofschoon men vermoeden mag dat hij zich vragen stelde omtrent de vruchten van