| |
| |
| |
De Kampioenen
Toen onlangs de onvergelijkelijke Mr. Jay op zijn doorreis enige uren hier te lande vertoefde, deelde hij zijn vrienden een van zijn nieuwste plannen mede. Al mag het buitensporig schijnen, misschien zelfs ongelooflijk, zoals alles wat van hem afkomstig is, men zal er eerlang meer van horen, want wie hem kent weet, dat Mr. Jay al wat er in zijn brein ontstaat steeds ook verwezenlijkt. Reeds in zijn jonge jaren heeft men hem een man genoemd die een paar eeuwen te vroeg geboren is en dit als lof bedoeld. Toch zijn er nog altijd mensen, die hem niet naar zijn waarde schatten en slechts een fantast in hem zien, een soort afstammeling van baron Münchhausen. Een fantast is hij, dat geeft hij zelf toe, het oog dat hem tot de verbeelding is geschonken ontwaart diepten, hoogten, ruimten, die de gewone man altijd verborgen zullen blijven. Een zijner talrijke vrienden heeft hij eens toevertrouwd, dat hij niet slaapt, maar des nachts in halfwakende toestand in verbijsterende vergezichten staart. Daar nu deze hallucinaire gave bij hem verenigd is met een fenomenaal vormingsvermogen, was hij al vroeg in staat ontwerpen uit te voeren, die door hun vermetelheid hem rangschikken bij de grootsten van alle tijden. Men kan betwijfelen of hij zijn gaven niet op heilzamer wijze ten bate der mensheid had kunnen aanwenden, want er kan niet ontkend worden, dat zijn fantastische scheppingen niets hebben voortgebracht dat hoger staat dan een bewonderenswaardig spel, een verlustiging van een ogenblik. Wie zulke aanmerking maakt vergeet echter dat men iedere arbeid, hetzij tot nut, hetzij tot vermaak, niet alleen naar het wezen moet beoordelen, maar ook naar de hoedanigheid. Een groot speler kan meer zijn voor de beschaving dan een middelmatig ambachtsman. Het is waar dat een groot speler, zijn gave gebruikend voor een ambacht, wellicht nog groter kan zijn, maar zeker is dat niet en in elk geval blijft deze veronderstelling binnen het gebied der speculatie.
Met hoeveel ondernemingen heeft Mr. Jay in minstens twee werelddelen nu al minstens twee geslachten verbaasd en in | |
| |
vervoering gebracht. Vele daarvan zijn weer vergeten, maar gaat het zo niet met menig ander groots gewrocht? Wie weet nog de zeven wonderen te noemen? Keizerrijken, beschavingen zijn gevallen en zouden de speelse voortbrengselen van een gewoon burger minder vergankelijk zijn? Er zullen heden nog maar weinig mensen zijn die kunnen spreken van het tienduizendhoofdig zangkoor dat Mr. Jay, ten koste van veel geld en onnoemelijke inspanning, te zamen bracht, oefende, wie weet hoe lang, en leidde om ter gelegenheid van zijn huwelijk met de eerste Mrs. Jay, die zeer muzikaal heette te zijn, deze dame met het bruidslied te huldigen. Hier bleek, gelijk bij alles wat hij ondernam, zijn voorliefde voor superlatieve getallen en volumina, die hij op meesterlijke wijze wist te kneden en hanteren naar zijn fantasie. Een koen inzicht, een vorstelijke hand, een onovertrefbaar talent van organisatie en een toewijding tot het uiterste hebben hem in staat gesteld dingen te verrichten die verre buiten het gewone gaan en mag dan bijna alles wat hij voortbracht gelijk de droom van een seconde tot lucht zijn wedergekeerd, het heeft toch eenmaal werkelijk bestaan.
In de zaal van het Grand Empire, waar hij ons onthaalde op zijn ongeëvenaarde havannasigaren, vertelde hij van het nieuwe plan, soms stilstaande met de vuisten op de tafel, maar meestal van de een naar de ander lopende, omdat hij altijd tot beweging wordt gedreven en zonder klassieke gebaren niet spreken kan.
Jullie weten verbazend goed, zeide hij, dat ik noch het voordeel nastreef, noch de roem, omdat ik wat rijkdom betreft naar niemand hoef op te zien en de naam Jeremiah Jay een universele klank heeft. Als de geest op mij daalt en mij de eindeloze vergezichten openbaart, kan ik het niet laten grote dingen te doen. Ik kan het niet helpen dat ik zie in afmetingen onnoemelijke malen groter dan de afmetingen die de nuchterlingen zien, ik kan het niet helpen, dat ik doe op veel groter schaal dan ik zie. Nu moeten jullie horen van het nieuwe Kampioenen Plan.
Op een nacht van augustus, toen ik mij buitengewoon neerslachtig voelde na de algemeen bekende successen, herinnerde ik mij plotseling dat ik op mijn zestiende jaar een razend liefhebber van de sport ben geweest. Toentertijde stond de sport nog in haar kinderschoenen. De kinderen knikkerden, de halfwas jongens roeiden wat of speelden cricket op de zomerdag, maar voor ernstige mensen bestond er niet anders dan de jacht en het | |
| |
biljart. Wel hadden wij whist, triktrak, domino, dobbelstenen, maar dergelijk spel gold niet als sport, en het schaakspel had nog niet die ontzagwekkende ontwikkeling bereikt, die het recht geeft op de naam van denksport, evenmin als het hengelen, dat heden een geduldsport mag heten. Wij, jongelui die naar het einde der horizonnen dorstten, hadden meer nodig dan kleinwild schieten en ballen stoten. De natuurdrift joeg ons voort naar woeste avonturen, waar men met het leven speelt. En zo, alleen om aan die drift te voldoen, meldde ik mij aan als factotum bij Pawnee Bill, de eerste die van het circus een vertoning in grootse stijl maakte, met tachtig olifanten, om maar wat te noemen. Pawnee stelde ongehoorde eisen. Ik hoef daar niet over te praten, jullie grootvaders wisten al, dat er bij Pawnee alleen kampioenen optraden en daarvan was Jeremy Jay er een, die gedurende de hele voorstelling, zes uur lang, iedere uitdager in het snelroken versloeg. Mijn gemiddeld record was zestig sigaren per voorstelling, niet bijzonder, maar ik was beginneling. Ik heb er ook andere dingen vertoond bij Pawnee, ik heb ponjaarden geslingerd in hele en halve cirkels, dat de mensen ervan duizelden en flauwvielen; ik heb als slangemens gekronkeld te midden van dichte zwermen ratelslangen, ja, ik vond daar mijn school voor de grote dingen. Ook de vélocipède heb ik er gereden, toen nog een noviteit, de monocycle, tien voet hoog, waarmee ik een snelheid bereikte die nog niet overtroffen is. En dit, jongeheren, de zucht naar het onovertrefbare, is mij in het bloed blijven branden.
Toen ik nu ontwaakte uit herinneringen aan mijn jeugd, schouwde ik eens rond naar wat men heden ten dage in de sport presteert. Er is veel bewonderenswaardigs, dat geef ik toe. Maar als wij de uitvindingen der laatste decennia in aanmerking nemen, de reuzensprongen van de techniek, die het onmogelijk maken iets te verbeteren aan de vélocipède, aan de rolschaats, aan de voetbal zowel wat leder betreft als spelregels die erbij horen, dan moeten wij, met alle respect voor de uitblinkende figuren, sterren en azen, toegeven dat men nog lang niet het toppunt van de denkbare prestaties heeft bestegen. Zes dagen op twee wielen, dat mag nog veel beter worden. Drie etmalen dansen, dat klinkt wel fascinerend, maar als je het ziet valt het bitter tegen, want die dans is nog minder dan een one-step en je zou haast zeggen dat de benen staan te slapen. Neen, wat wij | |
| |
willen van de recorddans is dat de dansers alle mogelijke dansen uitvoeren met topsnelheid, slingeren, duikelen, wiegelen, en daarbij het maximum van uithouding bereiken, zodat men er dagenlang betoverd naar staart.
Zo kwam ik van mijn vergezicht tot mijn inzicht. Een wereld ontrolde zich voor mijn ogen, zo ongelooflijk schoon, dat ik ervan in de war raakte, maar niet lang gelukkig, dank zij mijn gave om de emoties te beheersen en er profijt van te trekken. Ik zeide tot mijzelf: Jay, hier is je kans om de mensheid op het ogenblik, dat de behoefte eraan het nijpendst is, het non plus ultra van het spel voor te zetten. De mensheid snakt naar de sport. En waarom, jongeheren? Daar mogen jullie over nadenken en jullie zullen me gelijk geven. De mensheid is afgemat door de tredmolen van de arbeid die haar niet verder brengt, beu van de zorgen die altijd zonder variatie blijven, zij heeft evenveel afkeer van de toekomst als van het verleden. Wij moeten haar een nieuw heden schenken, waarin zij al haar vervulling vindt. Laat de wereld een speeltuin worden, een schouwspel, een oord van vermaken en illusies, een stadion van ongetelde sporten.
Hoe kan dat? Eenvoudig. Door zoveel mogelijk van de energie, die op onze aarde aanwezig is, te verzamelen en aan te wenden tot het spel, de bezigheid om de bezigheid. Laten wij zestig procent van de energie die nu, helaas niet altijd op verstandige wijze, gebruikt wordt voor handel en industrie, voor leger en vloot, voor kunsten, wetenschappen, letteren, in dienst stellen louter en alleen voor het Spel, en jullie zullen getuigen zijn van een herboren wereld.
Ik zette mijn geest aan het werk en toen de morgen aanbrak had ik mijn ontwerp gereed. Ziehier. Ieder volk op aarde krijgt een spel toegedeeld dat met zijn eigenaardigheden overeenstemt. Van Zoeloes kan ik niet eisen dat zij schaatsenrijden, van woestijnbewoners niet dat zij zeilen en duiken. Daarentegen kan ik volkeren, die op zo hoge trap van beschaving staan dat men er geen achterlijken onder aantreft, alle spelen toewijzen. De Engelsen hebben hun hele leven niet anders nodig dan tennis, maar het zou ook golf kunnen zijn. De Nederlanders zijn geboren hengelaars, maar zij zouden evengoed kunnen dammen of zingen.
Na deze indeling is het nodig de begaafdsten uit te zoeken en te bekwamen tot kampioenen, tot voorbeelden. Ik maak van de | |
| |
Germanen dansers, een natie van tangoïsten, zwaard- en schoenplatdansers, en ik kies er enige duizenden om daarin uit te blinken.
En nu het resultaat. Binnen vier jaar heb ik van alle volkeren bekwame sportlieden gemaakt, die ieder in zijn branche in staat zijn te waarderen en in enthousiasme kunnen ontvlammen voor hetgeen grandioos is in de sport. Deze geestesgesteldheid heb ik nodig, want anders zou mijn nieuwe wereld een schouwspel zonder toeschouwers zijn. Ik voed de hele mensheid op tot publiek, sportlievend en deskundig. En wat er te zien zal zijn? Komt dicht rondom mij, de ogen en de oren open, volgt mij op mijn vlucht al geef ik dan maar een flauw denkbeeld van de voorstelling.
Stapt in, de wagens rijden zonder ophouden, gratis, en wie wil uitstappen waar het hart hem trekt, steekt de vinger op. Hier op het titanisch plateau is de perpetuele match. Alle spelers uniform, twee meter, honderd kilo, de teams scoren om beurten om de tien minuten, vermoedelijke duur twee etmalen en na de laatste goal vallen twee nieuwe elftallen in. Men mag zo lang toeschouwen als men kan en wie tot het eind wil blij ven zitten wordt wel weggedragen. Hier ziet men het openlucht damtoernooi, 's nachts bij miljoenen kaarsen. Daar zitten ze, duizend koppels, ineengedoken, ziet ze denken, is het geen lust? Daar in de hallen wachten andere kampioenen, de voorraad is onuitputtelijk.
Hier staat men voor de danspaleizen, vloeren van kristal. Machiche, horlepijp, zapatado, wat men maar wil van ieder duizend paar uitblinkers, worden onder het dansen gevoed. Hier de wielrijders, honderd bij honderd, getraind om in gelid te blijven en uitvallers dadelijk vervangen. De voeten trappen, de wielen wentelen zonder einde, het geluk begint hier. Maar wie de roes van de snelheid wil vindt daar verdoving bij het gedonder van motoren, éénwielig, honderdwielig.
Maar wacht, hier is het wonder waar J. Jay zelf het hart aan heeft verpand, de schaatsenrijder, 't Is koud, 't is stil, hoor de ijzers de zang der vergetelheid zingen op de baan, licht, regelmatig, cirkels en achten. Daar nadert hij, majestueus, naar links, naar rechts, met de eeuwigheid in zijn blik. Staat hier een uur, dag en nacht, hij rijdt, hij nadert, hij zwenkt en verzwindt, starend in de eeuwigheid. Is er iets verhevener dan de schaatsenrijder zonder einde?
| |
| |
Dit heren, is de kern van mijn plan: van de mensheid een nieuw vulgus maken van bewonderaars voor een nieuwe aristocratie, de Kampioenen...
Menigeen zal twijfelen aan het nut of aan de uitvoerbaarheid van dit plan. Maar wellicht kunnen deskundigen het eens onderzoeken.
|
|