Hendrik knikte, al wist hij het niet. Maar hij had zijn vrinden horen spreken van de vrijsters, zij hadden hem gezegd te raden wat dat betekende en daarover had hij veel gedacht. Eerst moest hij hard lachen, toen vroeg hij wat zijn oom ervan wist.
Oom Jurriaan liet een geluid horen dat van een tortelduif had kunnen zijn, maar het was meer dan dat, een geluid uit de zaligheid, en hij vervolgde: Men zegt dat je voor de liefde jong moet zijn, maar daar is geen leeftijd voor. Het is ook het mooiste van de liefde dat je van de tijd niet meer weet en dat gisteren morgen is. Nu ik er alleen maar aan denk ben ik net zo jong als jij. Ik zie ze voor me, die schone mirakelen die ik heb bemind. Hoeveel? ik tel ze niet, want de liefde kent geen cijfers. Er zijn er die de allerliefste waren, de een om haar bevallige leest, de andere om haar overvloedige haren, de andere weer om haar zachte wangen. Maar van die zeven is er toch één, die mijn geest nooit verlaten kan, al heeft het wrede lot onze personen gescheiden. Haar noem ik, zonder de minste twijfel, een hupse deern. Weet je wat dat is? Flink van stuk, maar niet al te groot. Mollig, maar niet zwaar. De ogen helder, maar niet stekend. En de lippen en de oren al de andere prachten waar ik niet eens van spreken mag. Ach, Ulderike, waarom heb je Jurriaan in de steek gelaten! Ja, mijn jongen, als je die hupse deern kon zien zou je weten wat het geluk op aarde is.
De oom zweeg en verzonk in gepeins, Hendrik stootte hem aan omdat hij nog meer over die hupse deern wou horen, maar toen de oom weer sprak was het over wijn. Daar vertelde hij wel een uur lang van, hoewel Hendrik niet luisterde, betoverd als hij was door het beeld van de hupse deern. Hendrik begreep dat er voor de liefde geen gisteren en geen morgen was, alleen de dag van heden, en die was als de zomerdag. Daarom had hij het warm. Plotseling riep hij uit: Ik moet haar zien. Waar is Ulderike?
Dat kon oom Jurriaan moeilijk zeggen, omdat er immers voor de liefde ook geen vaste plaats bestaat. Hij bedacht zich lang, hij zeide eindelijk: Het is ver weg, zeven dagen reizen. Dan kom je aan een rivier, een hoge brug. Ga die over, laat de mensen terzij en neem het stille pad. Dan zie je een heerlijk land. Alle bloemen van de zomer bloeien daar en alle leeuweriken van de wereld hoor je er zingen. Let daarop dan ben je op het rechte pad. Daar staat een herberg, waar de zuiverste wijn geschonken wordt en