ongerust maakte en de dokter liet halen. Die zeide dadelijk dat Klaas te veel koek had gegeten en toen hij wilde weten hoeveel er per dag gesnoept werd, bekende Klaas dat hij in alle trommels samen veel meer kruimels vond dan zijn vader hem gaf. Dat is het, zei de dokter, de jongen is schrokkig geweest en daar krijgt hij nu zijn straf voor. Voortaan geen koek meer, geen kruimeltje, nooit meer.
Het klinkt erg, nooit meer koek te mogen eten, maar het is het niet. Bijna iedereen kan wel iets noemen dat hij niet mag hebben zonder daar verdrietig over te zijn. Dat was het ook niet waarom Klaas het zich aantrok. Maar het was een straf en zo klein hij was begreep hij dat hij iets verkeerds had gedaan en dat was het waarover hij 's nachts in bed lag te huilen. De mensen, die weten dat er menig verkeerd ding gebeurt, vergeven het gewoonlijk op voorwaarde dat het niet nog eens wordt gedaan, maar een kind, dat zo iets voor het eerst doet, kan het zichzelf soms moeilijk vergeven.
Voor Klaas was het de zwartste dag van zijn leven toen hij begreep dat hij kwaad had gedaan. Langzamerhand vergaf hij het zichzelf wel met de reden dat immers iedereen op zijn tijd wel eens schrokkig is, later met de reden dat alle mensen wel iets op het geweten hebben. Maar toch bleef hij dat altijd als een verzachting voelen, die niet alles goed kon maken. Hierin verschilde hij van anderen. De meesten vergeten dat zij eens kwaad hebben gedaan, maar voor Klaas bleef het altijd een donkere gedachte.
Hij had ook altijd de koek voor zich om hem aan het verkeerde te herinneren. Na die dag, toen zijn straf begon, zagen kletskoppen, roomhoorns en schuimpjes er anders uit, veel mooier, maar zij waren niet meer voor hem. Hij kwam bij zijn vader in de leer en hij bakte ze zelf, hij hield ze in de hand en aan de mond mocht hij ze niet brengen. De verlokking bleef en was soms heel sterk, vooral in het begin. Daarom vergat Klaas nooit wat het verkeerde was.
Een ander zou boos geworden zijn op de verlokkingen die hij de hele dag voor zich ziet, maar Klaas had een goed hart en wanneer er een jongen in de winkel stond, gaf hij hem het boterspritsje dat hij anders zelf had mogen eten.
En toen hij ouder was, zelf banketbakker, en nog die dag niet vergeten had toen gezegd was: Nooit meer koek, kwam uit de donkere gedachte een lichte voort. Toen ik een kind was, dacht