hand op de zak te houden, maar ook in de zak te tasten. Men kocht niet gaarne een kat in de zak, men zorgde ervoor niet in zak en as te zitten. Steek dat in de zak, klonk het wanneer men iemand de waarheid had gezegd. En menigeen had tot lijfspreuk: Past op uw zakken. Dit bewijst voldoende hoe hoog men dit voorwerp schatte.
Tot dusver werd de buidel, tas of beurs, waarin men zijn roerende bezittingen bewaarde, aan de hand, aan de arm of over de schouder meegedragen, al naar de mode eiste, maar dit had vele nadelen, onder welke niet het minst telde de kans dat de vergeetachtige of de onachtzame groot verlies leed. Het is dan ook niet te verwonderen dat de vernuftige man, die de kledingzak uitvond, als een weldoener werd geëerd. In de loop des tijds werd deze uitvinding zodanig verbeterd dat men heren aantrof die, in jas, vest en broek te zamen, over twintig bergplaatsen beschikten, en nog was dit niet genoeg, want meestal droegen zij bovendien een of twee tassen onder de arm. Vrouwen evenwel, behoudzuchtig naar hun aard, bleven trouw aan hun draagbare zakken, waarvan men soms buitengewoon grote waarnam.
Uit dit alles kan men opmaken dat de zak ongeveer even oud is als de beschaving, een bewaarplaats van duizenderlei voorwerpen, hetzij nuttige, hetzij kostbare of waardeloze, die de mens zocht, vond of verwierf, verzamelde en behield. Heden zal men een mens zonder zak in gans de wereld niet meer ontmoeten, hoe naakt hij overigens ook zij.
Daarom was het geval merkwaardig dat men onlangs vernam, van een land waar eerst kortelings de zak bekend werd. Een reiziger, die voor een jaar of tien de wereld rondgezworven had, vertelde ervan, maar de naam van het land had hij vergeten, hetgeen niet te verwonderen was van iemand die zoveel had gezien. Daar hij de bewoners gewoonweg de zakkedragers noemde moge dit hun eigennaam zijn.
Zij waren domme mensen, vertelde hij, enigszins achterlijk, want zij hadden nooit de behoefte gevoeld aan een zak, hoewel zij toch veel verzamelden wat zij kochten, kregen of zich toeeigenden. Daarom liepen zij altijd met de handen vol en wel van dingen die men in een fijn beschaafd land niet eens meer acht. Natuurlijk verloren zij ook veel daarvan langs de weg of in openbare gebouwen en zelfs in eigen huis en aangezien er altijd handen waren om iets op te rapen vonden zij het nooit terug. Zij