licht uit haar ogen stralend, is die felle kleur welke men aan de hemel ziet na het opgaan en sterker na het ondergaan van de zon. Rowena is mijn dageraad, mijn avondzon, mijn ster van Venus aan de aanvang en aan het einde van de dag, haar mantel is gelijk de brand van het oosten en van het westen.
Die zanger was heer Gallahad, zelf geprezen om het wonder van de schoonheid. Hij was, gelijk een ieder wist, een gunsteling van de fee Morgane, de zuster van de koning, die bij zijn wieg stond en hem bleef beminnen met de aardse liefde hoewel zij onsterfelijk was. En daar zij hem niet zelf in de armen kon houden zond zij de schoonste vrouw ter wereld om hem tot het einde van het leven te dragen op de liefde.
Toen Gallahad en Rowena elkander ontmoetten, in het woud van Glastonberg onder het gebladerte rood van zonlicht, stegen zij af en hun paarden stonden te zamen bij een boom. Hij en zij reikten elkaar de handen, hun eed blonk uit hun ogen. Het was geen toeval dat de fee Morgane verscheen terwijl zij daar zonder woorden stonden, starend in hun schoonheid. Zij sprak: Duren zal de liefde lang nadat over Gallahad de winter is gekomen en lang daarna zal de bloem van Rowena vallen. Haar zij tot bruidsgeschenk de jeugd tot het einde.
En daarmede begon voor dit paar het geluk, schitterend voor allen die het zagen.
Wel waren zij behoed jaar na jaar, want zelfs de ergste kwalen, die door het land zwierven en tallozen troffen, gingen hun voorbij zonder te deren. Hun tijd blonk als een spiegelend meer, onbewogen, ongerimpeld.
Alleen moest voor Gallahad de verandering komen. Toen Rowena aan zijn hoofd een wit haar ontdekte lachte zij of het een nieuw sieraad aan hem was, zij speelde ermede, zij wond het om de vinger als een ring van zilver. Toen zij er weer een vond keek zij in de spiegel, zich afvragend waarom het zilveren haar niet ook haar deel mocht zijn. Maar zij bleef rood en geel zoals al haar dagen en dat het de herfst was, die Gallahad werd aangekondigd, begreep zij niet.
Een geducht strijder was hij, nimmer overwonnen, toen hij in de krijg trok die de koning te voeren kreeg tegen de vorst van Bructer in het Oosten. Hier kwam hij tegen de sultan zelf te staan, een reus die een meester was met het zwaard. Hij viel en werd weggedragen naar de tent. En Rowena, zijn bloed ziende,