naar zijn gezicht op het water, zag hij dat de mond openging en steeds wijder werd, de ogen kleiner. Hij hoorde ook lachen en eerst dacht hij dat het water het alleen deed, maar hij herkende zijn eigen stem, zachtjes, of hij zijn vrouw niet mocht wakker maken. Ja, hij was het zelf die lachte, samen met het water, maar het water deed het steeds luider en dat stak hem aan, daarom moest zijn lach steeds groter worden.
Een andere oude man, die daarlangs kwam, hoorde en zag hem, bleef staan en bukte eveneens om te zien wat er was. Hij richtte zich dadelijk weer op met een schaterlach, waarvan hij tranen in de ogen kreeg. Jozabad, hem horend, kwam over het veld aangelopen, hij dacht dat die twee door de duivel bezeten waren. Maar toen zij, ondanks zijn vermaningen, niet ophielden met lachen, keek ook hij in het water. Hij liet een geluidje horen zoals van een tortelduif, hij zette de handen in de zijden en hief een daverende lach aan. De vogels werden er stil van, maar boven hun stemmen klonk de verre lach van het water, zoals een vrolijke en zachte donder. Toen de bekkens voor het schaftuur luidden lachten zij nog en lachend kwamen zij drieën aan de woningen.
De vrouwen en de kinderen kwamen buiten, de mannen omringden hen. Het eerst lachten de kinderen mee en toen Jozabad even had kunnen zeggen dat het de rivier was, die hen zo aan het lachen had gemaakt renden zij in een troep daarheen. Gek zijn ze geworden, de Heer bescherme ons zondaars! riep Lily Mary. En ook zij liep met de andere moeders de kinderen achterna. De drie ouden gingen hun woningen binnen, hun luidruchtigheid bleef overal te horen en zij verschenen om beurten even aan hun deur om met nieuwe kracht hun ha-ha-ha en hi-hi-hi aan te heffen. Een voor een kwamen de mannen, die zaten te eten, buiten met hun brood in de hand, zij grinnikten al mee, zij proestten en verslikten zich aan de korsten. En zij liepen ijlings heen om te zien wat er aan de rivier gebeurde.
Lily Mary zat er aan de oever, uitgeput, de ogen vegend. Niet in de rivier kijken, riep zij een ieder die aankwam toe, de malle Jo en El hebben het water betoverd. In een dichte rij stonden de mensen daar, beurtelings vooroverbuigend en zich oprichtend, de armen zwaaiend, elkander vasthoudend en lachend ieder op zijn manier. Maar er kwam ritme en harmonie in de algemene lach. Het leek of een echo het geluid herhaalde of liever of een