| |
| |
| |
XI
Toen ik na een afwezigheid van ruim een jaar gelukkig weer terug was onder mijn toren herinnerde de indruk die ik van het jonge gezin Vroom kreeg mij aan het familieleven van Willems ouders. Het tafereel in de huiskamer op het Singel zou mij door de gelijkenis met de taferelen van vroeger teleurgesteld hebben indien ik het verschil tussen de zoon heden en de vader vroeger niet gekend had. Deze kamer is kleiner dan ik er ooit een bij mijn zwager heb gezien, maar het aantal bezoekers dat er, wanneer ik ook kom, in- en uitgaat is groter. Overdag vind ik er als middelpunt Johanna aan de schrijftafel, altijd met de hond aan haar voeten die schijnt te slapen, de wieg aan de wand met een nieuw kind erin, en altijd moet er een stoel voor mij gehaald worden omdat er geen onbezet is. Behalve hun vrienden, die geregeld komen, ontmoet ik er talloze onbekenden, van wie er sommige enige keren verschijnen, maar de meeste voorbijgangers zijn. Ik heb nu een boekje in de zak waarin ik de namen opschrijf der personen aan wie ik voorgesteld word, want het geeft een gevoel van onbeholpenheid als men, van iemand sprekende, moet zeggen: Die man met de deuk in de schedel, of Die dame die telkens och kom zegt. Het staat ook aanmatigend, alsof men alleen een geringe eigenaardigheid heeft opgemerkt, terwijl het toch mensen met bijzondere gaven kunnen zijn. Nu kijk ik even in dat boekje wanneer ik iemand, die ik eerder heb ontmoet, hoor praten. Een gebrek van deze kamer vind ik dat zij te klein is voor de sigaren en sigaretten, Jantje de dreumes moet niezen zodra hij binnenkomt. Maar laat ik vertellen waarom het hier zo druk is.
Het verschil tussen de huiskamer van Willem heden en die van de vader Hendrik voorheen valt dadelijk op door de toon der stemmen. Hier wordt zelden geschertst of gelachen, eigenlijk alleen met Hendrik die veel in huis komt en zich nuttig tracht te maken met het bezorgen van de brieven. Al mag er gepraat worden over de dingen van de dag, er is toch één enkel onderwerp dat, als een drijvende kracht, telkens de gedachten aantrekt en in beweging brengt en een diepe, ernstige klank geeft aan het | |
| |
stemgeluid. Zeker zijn er ook in deze omgeving velerlei lichtzinnige neigingen en beuzelarijen te bespeuren, soms zelfs opzichtig wegens de tegenstelling, maar de ernst en de geestdrift van een paar harten overheersen. Er is hier een gloed, die uitstraalt van Willem en Johanna beiden over de kern der bezoekers, de oude vrienden Brand, Jacob en Sara Pinto, Kingma, Arie Visser, daarbij nog een nieuweling Krouwel, en zich verflauwend van deze verder verspreidt over de komenden en gaanden, van wie de meeste hier tot dusver onbekend waren. Deze kern, met Willem aan het hoofd, heeft een goedgekeurde vereniging opgericht, waarvan ik het doel niet dadelijk begreep. Aangezien ik Willem alleen 's avonds ontmoet en hij het dan druk heeft met bezoekers of correspondentie, vroeg ik Pinto het mij duidelijk te maken. Het ogenblik was gunstig, halftien in de morgen, toen de zonnige kamer nog fris was en er nog niemand had aangescheld behalve hij en ik. Jantje speelde bij de wieg, de hond sliep, Johanna las brieven aan de schrijftafel. Pinto zeide dat het idee eenvoudig was en dat de moeiten pas in de praktijk begonnen.
Als wij alleen met ideeën konden leven, mijnheer Somerland, zou de wereld gauw gescheiden zijn in twee delen, pro en contra, maar de uitvoering van de ideeën splitst de samenleving in een onnoemelijk aantal onderdelen, die ieder hun bijzonder belang voorstaan. De gedachten, waarover ik nu spreek, heeft Willem zo geformuleerd: de weldenkenden zijn het erover eens dat wij naar deugd moeten leven, dat is ons belang. Als wij alleen de wijsheid zoeken onthouden wij ons van handelen en blijven toeschouwers. Met de deugden van de begeerten vinden wij de juiste maat en het juiste midden tussen uw en mijn belang, maar zij drijven ons nog niet tot het dienen van die belangen. Daartoe komen wij pas door de deugd van de ziel, de rechtvaardigheid die ons gebiedt goed te handelen zowel voor het eigen belang als voor dat van anderen. De handeling ten bate van de rechtvaardigheid moet rekening houden met het juiste midden tussen uw begeerten en de mijne, het spreekt vanzelf dat u en ik het daarover eens moeten zijn en dat wij beiden bereid zijn goed te handelen om zowel aan uw begeerten als aan de mijne te voldoen, wij moeten in ons beider belang overeenstemmen over meer en minder. Willens gaat verder dat deze bereidheid uitgestrekt moet worden tot groepen, tot klassen, tot volkeren. Een lid van een vereniging kan niet in rechtvaardigheid leven jegens een | |
| |
ander lid als niet ook die andere dat doet, evenzo kunnen twee of meer groepen niet afzonderlijk rechtvaardig leven zonder wederzijds begrip van ieders belang en bereidheid dat te dienen. Het doel van onze vereniging is dus rechtvaardige handeling, het middel wederzijds begrip. Nieuw is het geen van beide, maar ook wij hebbende plicht de taak op te nemen. Wij beginnen ons werk bij ons eigen volk, maar wij stellen ons voor het uit te breiden, misschien als onderafdeling van het instituut in Genève. De moeilijkheden worden nu al te groot voor onze krachten, want er is ook geld nodig en dat hebben wij niet. Willem die al voor zijn ouders heeft te zorgen, bekostigt een van de secretarissen, Brand, het salaris van de andere, Krouwel, wordt door uw zwager mijnheer Kleijn betaald.
Er werd gescheld en Hendrik Vroom kwam binnen, opgeruimd als immer, zich verontschuldigend dat hij laat was, want hij komt gewoonlijk om negen uur. Dadelijk nam hij de stapels brieven en drukwerken, die bij Johanna lagen, ging aan de grote tafel zitten en begon met aandacht er postzegels op te plakken. Eén keer slechts keek hij op toen hij tegen mij zeide: Edel werk, vind je niet? We doen allemaal mee. - Hendrik gaat niet meer om met zijn lichtzinnige kennissen, hij heeft een gezond kleurtje, maar zijn geest is te vroeg verouderd.
Er werd weer gescheld, Hendrik stond op om de brieven naar de post te brengen, de meid kwam met een visitekaartje van een gepensioneerd generaal en er trad een grijze heer binnen met een grijze bolhoed in de hand. Hij had de circulaire ontvangen en daar had hij zijn eigen ideeën in gelezen, daarom kwam hij zich aanmelden als lid, hij legde de contributie dadelijk op de tafel. Daarna begon hij een gesprek met Pinto. Hij vond dat het misverstand onder de mensen voortkwam uit onverstand en het onverstand was dikwijls geërfd. Zij gingen voort over erfelijkheid en erfenis toen er weer gescheld werd en er een dame en een heer binnentraden, die echter niet bij elkander hoorden, gevolgd door Krouwel met een gevulde aktentas. De naam van de dame, mevrouw Sijdelblink, schreef ik in mijn boekje omdat ik haar gisteren al gezien had. Zij stak een sigaret op, haar door de generaal aangeboden, en zeide dat zij toch besloten had lid te worden, want zij was het niet eens met haar man, die vond dat een ieder zich met zijn eigen zaken moest bemoeien. Zij sprak zo argeloos als een kind, zij had ook een goedaardig gezicht met grote hemels- | |
| |
blauwe ogen. Bemoeien en bemoeien is twee, vindt u niet? vroeg zij mij. Zelf bemoeit mijn man zich wel met andermans zaken, meer dan mij lief is, maar als je je met een ander inlaat om mekaar beter te begrijpen en te helpen, dan is dat heel wat anders. - Hierop antwoordde de leraar, die tegelijk met haar was gekomen, maar hij moest naar school, hij hoopte het gesprek later met haar voort te zetten en vertrok tegelijk met de generaal. Johanna, gevolgd door de hond, droeg de wieg naar het zijkamertje en de meid bracht stoelen want er wachtten beneden drie heren.
Toen ik vertrok, om halftwaalf, had ik veertien bezoekers geteld, alle nieuwe leden of mensen die inlichting wensten. Dorus Brand, die mij een eindweegs vergezelde, drong aan dat ik ook zou toetreden en ik beloofde het te overwegen.
Een week later ging ik er op een avond heen om ook Willem te ontmoeten. ik vond het er op het thee-uur betrekkelijk rustig, er waren alleen de twee secretarissen en mijn neef Arie Visser, die predikant is in een Brabants dorpje en de lange reis hierheen had ondernomen omdat hij nieuwe ideeën had verzameld over hun streven en erover spreken wilde. Met een mooie, oprechte stem sprak hij geestdriftig tot Willem, die aan de tafel vol papieren zat, hij drong eropaan dat het beginsel der naastenliefde uitdrukkelijk gesteld zou worden boven dat der rechtvaardigheid. Willem luisterde met gespannen aandacht en ik keek naar hem. In uitdrukking was zijn gezicht strenger geworden, met een vaste trek om de mond en een diepe voor tussen de wenkbrauwen, maar ook in de vorm zag ik verandering, want het was langer dan voorheen, en dit was geen schijn, zoals men soms kan menen dat een voorhoofd, dat men in lang niet gezien heeft, hoger is geworden door haarval, ik kon bij hem de lijn der haarinplanting nog niet onderscheiden. Bij zijn vader, die al kaal was voor zijn dertigste jaar, heb ik nooit een groei van het voorhoofd opgemerkt. Er begon tussen die twee een strijd over naastenliefde en rechtvaardigheid, waarbij Arie Visser, hoewel met sterke argumenten, in de verdediging was, Willem in de aanval, vurig, zo vurig als ik hem nooit gehoord had. De gave van de gemakkelijke spraak had hij niet, en nu vloeiden de woorden, de juiste woorden, wel langzaam, maar met bezieling uitgesproken. Hij betoogde dat de naastenliefde een sentiment was bij hoog ontwikkelden, dat men niet moest trachten en ook niet hoefde aan | |
| |
te kweken. Het sentiment van de rechtvaardigheid leefde ook bij minder ontwikkelden, het groeide en spreidde zich uit, zoals de geschiedenis toonde, sedert de Franse Revolutie zelfs bij sprongen, die men bijvoorbeeld kon waarnemen in de sociale wetten in verscheiden landen. Laten wij hiervoor strijden, zeide hij, niet voor de naastenliefde, want dat is een liefde, dat is een gave en die ziet men gelukkig veel in Holland.
Toen er weldra meer bezoekers kwamen werd hij stil, zijn aard past niet bij groot gezelschap. Het woord werd nu door de een, dan door de ander gevoerd, vooral door mevrouw Rika Sijdelblink, die met een kleur van enthousiasme vertelde hoe zij al bezig was het idee van het wederzijds begrip te verspreiden onder de leden der verenigingen waar zij lid van was. Het was er al vol in de kamer, het raam was al opengezet wegens de rook toen Krouwel mij vroeg of hij mij als lid mocht noteren.
Voor ik kon antwoorden werden alle gesprekken onderbroken door het huilen van Jantje in de zijkamer. Zijn moeder ging en kwam met hem op de arm terug. Hij huilde nog, maar nu wreef hij de ogen, niesde enige keren en lachte tegen mevrouw Sijdelblink, op wier schoot hij wilde zitten. Dat was aanleiding voor de hond om zijn vrolijkheid te uiten door gekwispel en geblaf, zo luidruchtig dat er geroepen werd koest Blanco. Kort daarna ging ik, vergezeld door Krouwel en Brand.
Wij liepen langzaam onder de bomen van het Singel, het was een zachte avond, de bladeren waren stil. Ik legde die twee aan mijn rechter- en aan mijn linkerzijde uit waarom ik zo lang wikte over het lidmaatschap. Als men twee paarden voor een kar gespannen gadeslaat zal men dikwijls opmerken dat een ervan minder hard trekt dan het ander, hetzij omdat het minder kracht heeft, hetzij minder lust. Evenzo kan men in een groep van mensen die samenwerken niet van alle dezelfde mate van inspanning verwachten, maar aangezien de een wat harder dan de ander werkt, maakt dit in het resultaat gewoonlijk geen verschil. Wel zal er groot verschil zijn als er zich onder de samenwerkers ongelovigen bevinden, onbekwamen of kwaadwilligen. Daar ik mij nu zeker tot de onbekwamen moest rekenen behoorde ik mij, ten bate van hun goede zaak, te onthouden. Enigszins had ik ook het ongeloof, want ik ben overtuigd dat een werk, dat door twee of meer individuen gedaan wordt, gebrekkig moet zijn. Ongetwijfeld, zonder samenwerking geen samenleving,
| |
| |
maar zie het resultaat. Deze overweging echter verzweeg ik, want ik wilde de geestdrift niet tegenwerken. Ik wilde zelfs een steentje bijbrengen, ten eerste door de contributie, ten tweede door een idee die ik Dorus Brand ten beste gaf. Maak eens een statistiek, zei ik, van jullie leden en instemmers, naar geslacht, leeftijd, godsdienst, beroep, dat kan nuttig voor jullie zijn.
Er is later gebleken dat ik met de vergelijking van de voor een kar gespannen paarden een slechte invloed heb uitgeoefend, het spijt mij zeer, maar zelfs van de geringste handeling kan men de gevolgen niet voorzien. Krouwel, de tweede secretaris, had het in zijn oor geknoopt en trok van die dag aan minder hard, hij werd zelfs kwaadwillig, maar daar had zijn geaardheid schuld aan, niet mijn invloed. Later waren al zijn voormalige medewerkers het erover eens, wegens de bewijzen, dat hij door afgunst was afgedwaald, misschien ook door verkeerde omgang. Hij onderging de invloed van een zekere mevrouw Gleuping, een bejaarde dame die een boos oog heeft op de Vrooms, de hemel weet waarom, en bovendien behept is met de babbelzucht.
Die nacht had ik een droom, van een spelonk, een opiumkit, vol vurige walm, zwarte rook, te midden waarvan een kind met rode ogen zat te huilen, en die droom gaf mij aanleiding om nog andere invloed op de vereniging uit te oefenen. Ik ging naar mijn zwager Kleijn en vroeg zijn medewerking. Als wij eens, vroeg ik, op gezamenlijke kosten een villaatje huurden, dicht bij zee? De atmosfeer in die kamer van de jonge Vrooms moet schadelijk zijn voor de gezondheid van de kleine kinderen en daar krijgt men later de lasten van. - Hij wilde van samenwerking met mij niet horen, hij stond erop de kosten alleen te dragen want dit was zijn domein. Met de twist daarover verspilden wij een halfuur voor wij de eendracht bereikten. Dat is alweer een mooi plan van de jongelui, zeide hij nog, ik heb mij ook aangemeld, al geloof ik dan dat het niet in de eerste plaats de wereld is die verbeterd hoeft te worden.
Die middag ging ik naar Zandvoort en het eerste huis dat ik er vond, een wit huis onder twee bomen met de glooiing van een duin erachter, beviel mij zo zeer dat ik het huurde. En voor zes uur had ik Willem en Johanna medegedeeld, dat zij, wegens de plicht aan hun kinderen, terstond daar intrek moesten nemen en niet terug mochten keren voor de bladeren gevallen waren. Beiden hadden een blos van verrassing, zij zonder woorden, hij | |
| |
met de opmerking dat de reis van en naar kantoor nog meer tijd zou vergen.
Moet men geloven aan geesten gebonden aan een plek der aarde? Ik voor mij ben overtuigd dat ik nergens zou kunnen aarden dan onder de geest van de toren en met geen rustig hart zou slapen zonder zijn stem na middernacht.
Maar waren hier de kiemen van verandering al aanwezig en konden zij in de voor hen gunstige omstandigheden opschieten? Jantje speelde de hele dag in de tuin, de wangen blinkend rood, luid pratend met bal en karretje, met schop en wipplank. In de wieg, heel de dag in het lommer voor het huis, werd een schommelende beweging merkbaar omdat het nieuwe kind, dat erin lag, streefde naar een verticale houding. De hond had geen slaap meer, hij holde stuivend door het zand, hijgend, blaffend dat hij alle konijnen en vogels vangen kon, maar hij werd ook lastig, want soms hield hij de wacht aan het hek en blafte zo vervaarlijk dat menige bezoeker voor hem terugdeinsde. De verhoogde levenslust van hond en kind was ongetwijfeld aan zon en zeelucht toe te schrijven, maar waar kwamen de andere verschijnselen uit voort? Het aantal bezoekers was misschien niet groter, hoewel Brand vertelde dat er dagelijks leden toetraden, maar in dit huis verbleven zij langer omdat zij moesten wachten op vertrek van tram of trein en dikwijls het uur vergaten. Gelukkig dat mevrouw Sijdelblink, nu Rika genoemd, een huisvriendin was geworden, want zonder haar hulp was voor Johanna de verzorging der gasten te veel geweest. Voor de correspondentie had Johanna ook geen tijd meer, die moesten nu de secretarissen alleen behandelen.
Maar Krouwel werd achterstallig, Brand zeide dat hij niet meer op hem kon rekenen. Twee weken nadat dit huis betrokken was meende ik, toen ik er op een zondag kwam, wolken aan de hemel te bespeuren. In de tuin, waar ik met Jantje had gespeeld, kwam mevrouw Sijdelblink bij mij en lichtte mij voor het eerst over de geruchten in. Zij is spraakzaam en onbevangen, zij geeft mij soms ook een aanduiding van haar man, die hier onbekend is en van wie ik een intuïtieve afkeer heb.
Ach mijnheer, zeide zij, de mensen willen mekaar niet begrijpen, en waarom toch niet? U ziet toch zelf hoe Willem zich met hart en ziel aan het ideaal heeft gewijd, wij allemaal trouwens, maar hij het meest. Weet u dat hij soms om twee of drie uur pas | |
| |
naar bed gaat door al het werk? En nu maken ze hem belachelijk en spreken kwaad, ik weet niet wat ze allemaal zeggen. Gemeen is het, dat hij het alles voor zijn eigen voordeel doet. Die praatjes worden rondgestrooid door iemand die goed op de hoogte is van wat hier omgaat, dat begrijpen ze allemaal. En ik kan wel raden wie dat is, die Krouwel, maar zegt u het alsjeblieft niet, anders doen we nog mee aan het onrust stoken. Ik heb het van mijn man, die er zo sarcastisch van vertelde toen hij Krouwel bij mevrouw Gleuping had ontmoet. We hebben er woorden over gehad, we hebben helaas dikwijls woorden, want hij spotte ermee, met leedvermaak, juist toen we veel visite hadden. Het is achterklap, zei ik tegen hem, en daar doe jij aan mee. Dat Willem alles doet om zich erbovenop te werken, een baantjesjager en zo meer. Jij doet mee aan de laster, zei ik. Dat hoeft niet, zei hij, daar zorgt de oude mevrouw Gleuping voor. Ik ken die mevrouw niet, anders zou ik naar haar toe gaan en zeggen dat ze zich schamen moest. Maar ze is oud en dan kan je veel door de vingers zien. En ze krijgen hier ook al de last van die praatjes, want laatst kwam er een brief van een lid, een oud Indisch ambtenaar, die precies wou weten hoe de contributie besteed wordt. Ik zou die man wel op zijn nummer willen zetten. - Mevrouw, antwoordde ik haar, waar nijd en laster opschieten kunnen wij zeker zijn dat een goede zaak gediend wordt, vindt u ook niet? - Ja, daar was zij het helemaal mee eens en zij lachte en zij zeide: U praat net als Willem, heerlijk is dat als mensen zo'n vast vertrouwen hebben.
Ook mijn zuster Alethea had geruchten vernomen waarover zij mij lachend sprak. Twee huizen verder op de gracht was een kantoor gevestigd, Mr. Spoeling, advocaat en procureur, staat er op de deur. Haar oude dienstbode bracht haar op een morgen verontwaardigd over wat zij van de slagersjongen had gehoord. Weet jouw juffrouw, had hij gezegd, dat zij gek is? Alle Somerlands zijn gek, zegt die lelijke meid van de advocaat, ze gooien hun geld weg aan zulk tuig als de Vrooms. - En nog veel meer.
Dit zij hier vermeld ter wille van de geschiedenis, evenals de mededeling welke ik van Dorus Brand ontving betreffende zijn statistiek.
Het was koninginnedag, warm weer met een blauwe hemel en helder licht over de duinen, er zat een groot gezelschap buiten in een kring, allen versierd met oranjestrikken die mevrouw | |
| |
Sijdelblink had uitgedeeld. Aan sommigen had zij ook portretten van de koninklijke familie ten geschenke gegeven en op haar aandringen was er een vlag uitgestoken die van de nok tot de grond hing, ik geloof zelfs dat die ook een geschenk van haar was. Mevrouw Sijdelblink was het die bij deze groep het vonkje van de vaderlandsliefde aanblies.
Dorus Brand vertelde mij dat de verhouding der mannelijke tot de vrouwelijke leden tien tot een was. Protestanten en katholieken waren ongeveer gelijk in aantal, joden enigszins sterker. Een grote verscheidenheid van beroepen was vertegenwoordigd, die behoorden tot handel en nijverheid in zeer geringe mate, onderwijzers, leraren, zelfs professoren, journalisten, architecten in overvloed. Brand aarzelde hieruit de gevolgtrekking te maken dat de intellectuelen in de meerderheid waren, want, zei hij, wij tellen geen enkele schilder, musicus of letterkundige. Ik echter meende dat de vereniging desondanks gerust op een meerderheid van het intellect kon rekenen bij het streven naar haar ideaal. Ja, riep mevrouw Sijdelblink die met Jantje aan de hand bij ons was komen staan, met het intellect moeten wij overwinnen. Toen zong zij Jantje het Wilhelmus voor, Hendrik Vroom viel in, anderen zongen mee uit volle borst. Willem kwam in de deur en keek met een glimlach naar de hemel.
|
|