| |
| |
| |
V
Het was maar bij stukjes en brokjes dat ik een inzicht kreeg in deze periode van zijn ontwikkeling naar zelfstandigheid, door kleinigheden die zijn moeder vertelde, door uitlatingen van zijn vrinden. Hijzelf sprak niet veel van zijn gedachten, maar wanneer hij het deed waren het spontane vertrouwelijkheden, waarbij hij niets verborgen hield. Zo hoorde ik van hem zelf over de eerste vrouwelijke verschijning in zijn leven, die niet vroeg kwam want hij was toen zeventien.
Het was een stille augustus, zeer warm, en deze vakantie had hij niet naar buiten willen gaan omdat hij aangeboden had zijn vriend Dorus Brand, een zwakke jongen die moeilijk leerde, te helpen bij het werk voor het herexamen. Tweemaal daags ging hij naar hem toe, steeds dezelfde weg langs de Reguliersgracht waar de bladeren al dorden, het hoofd bezig met roerige gedachten. Voor een der huizen sloeg hij dan de ogen op, want daar zag hij altijd Lottie voor het raam, die teruggroette met een lachje van verrassing. Dan liep hij snel verder zonder op iets te letten. In de kleine boekwinkel van Brands vader lagen brochures over vraagstukken van de dag die hij nooit gehoord had, daar stond hij morgen en middag te lezen en hij nam er pakken van mee naar huis. Toen de school begon bevatte het weekblad een opstel van hem over het onderwerp: het herexamen, waarin hij streed tegen de overvloed van leerstof en voor een beter begrip bij de leerling. Dit was de aanvang van een naam.
De naam van verzet, die hij al in de eerste klas had, was in de loop der jaren vergeten door onberispelijk gedrag en uitstekende rapporten, maar nu trok hij opnieuw de aandacht door dit stuk. De leraren keken naar hem met een bijzondere blik, met een trekje van spot, onder de leerlingen vond het stuk instemming, behalve bij een zekere Palm en bij twee andere.
Van zijn twee vrienden sedert de eerste klas had Brand, een schuchtere die hard werkte om bij te blijven, zich van lieverlede van de omgang teruggetrokken, maar nu kwamen zij weer te zamen. Jan Bakker, op een kantoor geplaatst, zag hij zelden.
| |
| |
De vrindschap met de derde, Gunther Gleuping, was sinds een paar jaar verbroken toen Willem had gemerkt dat hij hem vermeed en zich aansloot bij Spoeling, een jongen door de hele klas geminacht. Bij deze twee verwekte hij nu vijandschap.
En zo, met een reputatie en vijanden, begon Willem het laatste leerjaar. Een reputatie, in de schooltijd soms door een nietigheid veroorzaakt, kan de drager volgen en de verhouding tussen hem en anderen beïnvloeden lang daarna, een vijandschap, door afgunst of gegriefdheid in de jeugd ontstaan, kan nog in later jaren giftig werken.
In deze tijd ook ontwaakte in hem een gevoel dat hij nog niet kende.
De rustige zomer, durend tot het einde van september, werd plotseling afgebroken door een hevige storm die de pannen van de daken slingerde, de takken scheurde en de bomen van de wortels brak. In die razende wind zag hij op de brug Lottie de Wilge, de ene hand aan de leuning, de andere aan de hoed, de haren en de mantel wapperend, en haar tas lag op de grond. Hij greep haar om het middel en in zijn arm gesteund trok hij haar voort langs de gracht, terwijl zij het gezicht aan zijn schouder voor de wind beschermde, tot voor haar deur. Toen hij thuis was zag hij nog haar blauwe natte ogen, hoe zij tot hem had opgekeken. Twee dagen later, dezelfde weg gaande naar school, nam hij de hoed af maar durfde haar niet aan te spreken. Gedurende de lessen wendde zij drie keer het hoofd naar hem om en telkens wanneer ook hij de ogen naar haar opsloeg kwam er een beetje rood op haar wangen. Het was de vriendin, de kleine geestige Caroline, op een morgen voor de ingang met haar heen en weer lopend, die hem aansprak en vroeg wat hij vond van een gedicht van Lottie, dat zij hem liet lezen. Maar Caroline sprak weer een ander aan, er waren altijd jongens rondom haar. Van die dag liep hij dikwijls met Lottie tot haar huis, zij spraken over gedichten en zij leende hem ook boeken van nieuwe poëzie. Willem had nooit zo dikwijls naast een meisje gelopen en hij hoorde nu ook in het geluid van andere meisjesstemmen iets aangenaams. Nu begreep hij ook waarom Spoeling hem bespotte bij zijn grappen over meisjes. Zijn moeder keek hem verrast aan toen hij zeide dat hij dansles wilde nemen, maar zijn vader noemde het verstandig dat hij eindelijk niet alleen aan boeken dacht, ook aan vermaak, dat immers hoorde bij jongelui. Samen met Lottie de Wilge | |
| |
leerde hij de nieuwe dansen en zij stoorden zich niet aan wat Caroline zeide, dat hij daarbij als een professor keek, dat hij te klassiek gebouwd was en geen benen had voor het moderne ritme.
Maar na vier weken werd de dansles gestaakt toen hij inzag dat het onverstandig was in het laatste leerjaar zo veel avonden te verkwisten. De leraar Horstig, die hem uit de hoogte aankeek en altijd onverschillig behandelde, had hem op een middag grondig ondervraagd en, na een poos zwijgen, gezegd dat het beter was de lessen te leren dan te schimpen, alsof hij een kleine jongen was. Daarna, op de trap, zeide Palm, De deftige genaamd, die nooit tegen hem sprak: Zo word je op je plaats gezet als je die zelf niet weet. - En welke plaats zou jij hebben, vroeg Willem, als je ook eens goed ondervraagd werd? - Dat is insinuatie, antwoordde Palm, waarop Désiré Parlevink en De Pauw, die erbij stonden te luisteren, hard lachten. Want Palm liep dikwijls, de eerbied op het gezicht, samen met die leraar naar huis en soms werden zij op straat gezien, langzaam wandelend, ter wederzijde van een statige heer die volgens De Pouw wethouder was. Die vent heeft je stuk ook gelezen, voegde hij erbij, pas maar op. Horstig kijkt net zo verheerlijkt als hij naast hem mag lopen als Palm naast Horstig. Hoge heren, die zijn al minister als jij nog naar een baantje zoekt. - Palm was verder gegaan alsof hij het niet gehoord had.
Door dit geval met de leraar had Willem begrepen dat hij werken moest voor het examen en geen tijd mocht verspillen. Voor hij echter het meisje zeide dat hij besloten had op te houden met de dansles wilde hij iets ophelderen dat hem gehinderd had van een andere klassegenoot, Spoeling, die telkens wanneer hij hem met haar ontmoette een gezicht had getrokken met een knipoog. Toen hij hem op straat voor zich zag lopen haalde hij hem in, greep hem bij de kraag van zijn regenjas en verbood hem met een hard woord ooit de naam van Lottie uit te spreken, waarna hij hem losliet en met een duw het trottoir afstootte. De Pouw, die het zag, riep: Goal!
In de zonloze tijd van het najaar zat hij weer tot middernacht met de boeken en kwam niet in de woonkamer bij de bezoekers, tot hij, vlug lerend, zeker wist dat hij de vakken vast in het hoofd had, vooral dat voor Horstig. Het toeval wilde dat hij in deze tijd die leraar vaak op straat tegenkwam, steeds naast die heer die | |
| |
wethouder heette te zijn, en soms liep ook Palm erbij. Zij groetten terug zonder hem aan te kijken, behalve Horstig die wel naar hem keek maar niet groette. Onder de les werd hij ook niet meer door hem ondervraagd.
Behalve met Brand ging hij nu om met Pinto, een jongen met een scherp verstand die, van een andere school overgeplaatst, in de hoogste klas was gekomen tegelijk met zijn zuster. Maar zij liepen alleen een eindweegs samen.
Nog voor de kerstvakantie echter werd hij door een andere belangstelling van de studie afgeleid. Op een avond nam de vader van Brand hem en Dorus mee naar een lokaal, in een straat die hij niet kende, waar een vergadering werd gehouden, er zaten mannen en vrouwen dicht bijeen, luisterend naar een spreker. Daar er geen stoel meer was bleef hij aan de muur staan, waar iemand met een stralend gezicht hem dadelijk aan de mouw trok. Het was een jongen uit de klas op wie niemand lette, Willem wist alleen dat hij een blokker was en soms ontmoette hij hem met een violoncelkist aan de hand. Hij lachte vriendelijk toen Willem hem bij de voornaam aansprak.
Er werd gesproken over een onderwerp waar hij niets van wist. De man, die het woord voerde, betoogde dat het bestuur langzamerhand de ideeën overnam van de heren op de geldzak, het oude liedje van omkoperij, noemde hij het, niet met baar geld, maar met het goede leventje van de overheersers. Hij waarschuwde, nadrukkelijk met de vuist op de tafel, hij riep allen op een waakzaam oog te houden en hun eigen macht te tonen. Toen zij naar huis gingen zeide Dorus dat hij er niets van begrepen had, hij ging ook alleen naar vergaderingen omdat zijn vader het wilde, en verder zweeg hij. De andere, Benjamin Cohen, ging er dikwijls heen, eveneens op aansporing van Brands vader, en hij hoorde er veel dat hij goed vond. Toch zou hij er zich voortaan minder mee bemoeien, anders hield hij geen tijd over voor het Concertgebouw. Voor zij scheidden zeide hij nog: Pas op voor Gleuping, je zal zien dat hij morgen vertelt waar we geweest zijn, die spion weet alles van iedereen.
Maar Willem ging avond na avond met Brands vader mee. Wat hem aantrok was de kracht van het verzet tegen dingen die hij wel niet begreep, maar waarvan hij een afschuw had alleen maar door het gevoel. In bed werd hij wakker gehouden door gedachten, die hij bij de leerboeken had onderdrukt en die nu | |
| |
terugkeerden, levendig en scherp, maar zo veel te zamen en zo vlug dat hij moeite had ze niet te verwarren. De gedachte waarom Lottie bedeesd voor hem was geworden werd verdrongen door een andere, over het recht en waar het onrecht uit voortkwam; deze weer door het zelfverwijt dat hij die dag weinig had gewerkt en dit weer door de verwondering waarom hij geen zin had mij op te zoeken, zoals hij dikwijls op een avond deed. Zijn ouders, opmerkend dat hij nog stiller dan gewoonlijk was, meenden dat hij zich ongerust maakte over het eindexamen, daarom monterde zijn vader hem op, dat alles wel terecht zou komen, en drong aan dat hij hem vergezelde naar de bioscoop.
Na nieuwjaar had hij weer een stuk geschreven en hij liet het lezen aan Jacob Pinto, met wie hij zo vertrouwelijk was geworden dat hij hem alles vertelde waar hij over dacht, zij kwamen ook dagelijks bij elkander thuis. Jacob, tenger van gestalte, met een breed voorhoofd, keek iemand recht aan en sprak bedaard. Het was op zijn kamer, uitziend op de Amstel die vol ijsschotsen lag, geel en wit van sneeuw, dat zij erover spraken.
Je doet zoals de meesten, zei hij, je kijkt naar wat er vandaag om je heen is, je kijkt niet voor je. Dan spring je van het een naar het ander en je verspilt zo je beste kracht. Waarom leren wij zes jaar lang en nog daarna tot we vijfentwintig zijn? Vraag het aan allemaal, die het weten zijn de lui die in de letteren gaan, het is een baantje, als leraar of aan de krant. Die rechten hebben gekozen weten het meestal niet, ze wachten af wat zich zal voordoen. Ik heb jou nog niet horen zeggen wat je worden wil met de rechten.
Wat ik worden wil heb ik me ook nooit voorgesteld, wel wat ik doen wil, en daarvoor moet ik de wetten kennen, om te weten wat er veranderd moet worden om de boel te verbeteren.
Dat is een doel, maar dan heb je meteen toegegeven dat je je vergist met aan intellectuele spelletjes te doen. Als je iets wil veranderen moet je het goed kennen. Hier is het begin van het stuk dat je in september schreef: ‘Het onderwijs streeft naar het doel de leerling, nog voor hij gewend is aan de Gilette, zo veel kennis bij te brengen als Aristoteles bezat toen zijn haar reeds was uitgevallen, en meer nog, opdat in zijn nog niet klaar wakker hoofd de grondvesten gelegd zijn voor een ruime keuze van wetenschappen en er zich uit hem zowel een taalgeleerde als een natuurkundige kan ontpoppen. Evenwel kunnen door overdre- | |
| |
ven gebruik de hersens ook verslappen, versuffen en ongeschikt worden voor het denken. Als men onthouden moet aan welk riviertje Pergamum lag, welke stammen Italië bevolkten en duizend dergelijke dingen bestemd om weer vergeten te worden, blijft er in het hoofd weinig plaats voor eigen gedachten. De leerling mag zich tegen die tucht van zijn geestvermogens niet verzetten op straffe van onbekwaam geoordeeld te worden voor de wetenschappelijke beroepen en de wethouder van onderwijs, die in zijn jeugd dezelfde mishandeling onderging, zou hem geen plaats op de bank waardig keuren. Met die volstopping van kennis zonder begrip kunnen wij verwachten dat wij, als het onze beurt is, gelijken op de heren die, met alle respect, volgens dienstregeling hun taak van steunpilaar der maatschappij vervullen, maar zo weinig onbevangen verstand hebben behouden, dat zij zich verwonderen wanneer er uit het volk stemmen van ontevredenheid opgaan.’ - Je had dat stuk zeker vergeten, maar je ziet nu wel in dat het een spelletje met gedachten was, zoals anderen spelen met voetbal of tennis. Je had die wethouder nog nooit gezien toen je hier twijfelde aan zijn verstand. Dat noem ik geen ernst. Kijk alleen naar je doel en laat je niet afleiden door dingen van de dag. Benjamin is al zo verstandig zich niet meer met vergaderingen in te laten, hij bepaalt zich tot de ene liefhebberij waar hij met zijn hele hart bij is, de muziek.
Het nieuwe opstel werd verscheurd, maar nog dagenlang spraken zij over het onderwerp want Willem hield vol dat het heden meer telt dan de toekomst en dat men zijn krachten, al zijn die nog zo gering, liever moet wijden aan hetgeen vandaag geschiedt dan aan hetgeen morgen geschieden kan. Dikwijls bleef hij bij de familie eten en 's avonds ging hij wel met Jacob of zijn zuster naar een concert.
In het voorjaar bemerkte hij de eerste uitwerking van de vijandschap. Jan Bakker was hem komen opzoeken terwijl hij bij de lamp zat te leren en had hem dadelijk de reden gezegd waarom hij kwam. Twee keer dat hij Willem had ontmoet had hij achter hem op een afstand ook Gleuping zien lopen. Eergisteravond had hij Willem weer gezien, samen met de zuster van Pinto, en vlak achter hem bij het licht van een lantaarn had hij weer Gleuping aan zijn sluipende gang herkend. Daar hij hem niet vertrouwde was hij hem een paar straten gevolgd. Terwijl zij hierover praatten kwam Willems vader lachend binnen met | |
| |
een brief in de hand, die hij voor hem op de tafel legde. Mijnheer Vroom werd ervan in kennis gesteld dat zijn zoon met gevaarlijke samenzweerders omging en dat hij zich liederlijk gedroeg met twee jongedames, bij name genoemd. Anonieme brieven zijn altijd gemene laster, zeide Vroom, vis jij zelf maar uit waar dit vandaan komt. - Willem stond op, zeggend dat hij dadelijk Gleuping opheldering ging vragen, maar hij liet zich weerhouden door vader en vriend die hem overreedden eerst te onderzoeken.
De paasvakantie was begonnen en hij liep te denken hoe hij Gleuping kon betrappen tot er een dag kwam dat hij het geval vergat.
Om zeven uur 's morgens kwam ik hem halen om samen met mij naar het station te gaan, want ik had mijn zuster Marie in Haarlem uitgenodigd met man en kinderen een dag in Amsterdam door te brengen en er was hulp nodig voor de begeleiding. Willem had zijn oom en tante Janssen maar enige keren gezien, de neven en nichten kende hij niet. Behalve de ouders stapten uit de spoorwagen zeven kinderen, groot en klein, zes waren Janssens en een was de pleegdochter Johanna, een bescheiden meisje dat er zeer blozend uitzag. Daar op het perron, in het licht van de heldere hemel, hoorde Willem dat het lente was, hij straalde en al die stemmen maakten vrolijk geluid en de stoomfluit van een boot op het IJ klonk als een orgeltoon. Het werd een lange dag, in Artis, in het Panopticum, langs de grachten en op de Dam, aan de grote tafel in Kras waar wijn werd gedronken. Ikzelf hoorde de hele dag een feest in het gerucht van de jonge stemmen, dus moet hij het beter gehoord hebben. Hij zag er opgewonden uit en telkens wanneer hij vroeg hoe een van de neven of nichten ook weer heette werd er luid gelachen. In de klare nacht stonden wij de laatste trein van twaalf uur met de wuivende zakdoeken na te kijken en toen die uit zicht was wees hij mij naar de maan en de sterren.
Al de tijd die volgde moest hij leren. Wanneer hij bij mij kwam voor hulp in sommige vakken merkte ik dat hij zijn aandacht niet bij het boek had, maar zat te staren naar de torenspits. Eens toen ik vroeg waarom hij niet oplette antwoordde hij dat hij moest denken aan iets dat hij niet begreep, maar hij staarde weer naar boven en zeide niet wat het was.
|
|