Zij dacht erover na en zij vond dat hij gelijk had. Toch wilde zij niet, toch werd zij zo verdrietig als zij nog nooit geweest was. En zij schudde het hoofd, zij had wel duizend vragen willen doen. Ja, zeide hij met zijn goede stem, ik weet wel dat je duizend vragen hebt, net als iedereen, die met mij meegaat. Vraag maar.
Hoe lang is het dan, vroeg zij, dat ik weg moet blijven? en zal ik al die tijd vader en moeder niet zien? mijn broertjes niet, mijn zusjes niet, mijn vriendinnetjes? en waarom mogen zij ook niet mee? en waar moet ik naartoe! en wanneer kom ik terug? Ach, ik durf niet mee te gaan, het is hier zo mooi.
Zij kreeg het koud, zij zag ook dat er hagelsteentjes langzaam aan haar voeten vielen, op het riet en voor de groene bomen. Je ziet het immers, zei die vreemde heer, dat het hier niet altijd mooi is, soms met hagel, soms met stormwind, en de hele winter donker. Waar ik je heen breng is het altijd mooi, dat kan ik je beloven. Maar wanneer je ervandaan terugkeert, dat weet ik niet, dat zal een andere heer je vertellen. En vraag je waar ik je heen breng, kind? Een groot land, waar je alles begrijpen kan en nooit hoeft te vragen, een land waar iedereen naartoe gaat. Al je vriendinnetjes zullen er eens komen, de ene morgen al en de andere overmogen. Je broertjes en zusjes ook, je vader en je moeder ook, niet vandaag, maar zodra ik ze tegenkom. Hoe lang het duurt voor je ze allemaal terugziet, dat weet ik niet, maar lang kan het niet zijn. Misschien een uurtje maar. Ik begrijp dat het moeilijk is om van iets te scheiden en ik zou je graag nog wat hier laten, maar ik ben ook maar iemand die gezonden wordt. Denk nog maar even na en wees een zoet gehoorzaam kind.
Zij antwoordde dadelijk: Ik heb al nagedacht, ik ben gehoorzaam en ik wil wel met u mee, maar ik heb zo'n groot verdriet, ik kan niet weg van allemaal. Zij huilde niet, maar zij keek hem recht in de ogen om medelijden.
Lientje, zeide hij, Godelientje, wees verstandig, anders moet ik hard tegen je zijn. En hij strekte de ene witte hand al naar haar uit.
Zij snikte even. Ik ben nog niet eens op het feest geweest, zeide zij, en er zijn van de zomer nog andere feesten, mag ik daar dan niet naartoe? Mijn moeder heeft pas de nieuwe jurk gemaakt. Ach, laat me toch hier blijven.
Hij hief ook zijn andere hand op en zijn stem klonk zacht en zwaar: De nieuwe jurk wordt weggeborgen, de feesten zijn straks gedaan.