ker van vreselijke gezichten. De enige troost kon hij vinden in de uiterste zorg voor het goud, dat in zijn huis gebleven was.
En het goud vertroostte hem.
Planten groeien, maar ook stenen, het is bekend. En ook metalen. De tijd is voorbij dat men lachte over de droom van alchemisten om elementen te ontbinden en te paren.
Op een morgen, voor hij een koffer zou openmaken, merkte de Potter, dat er aan zijn vingertoppen een wit poeder was. Hij schudde het af, hij zag witte sterretjes, die knetterden, doofden en vielen. En waar zij gevallen waren op de vloer zag hij in de tegels ronde plekjes van goud. Met een mes kon hij ze gemakkelijk uit de stenen lichten. Het waren munten met zijn eigen naam en beeldenaar erop. Hij verwonderde zich niet, hij vroeg niet naar de reden hoe die stof, vermoedelijk een element, in verbinding met de lucht en met de steen, in goud veranderen kon, hij dacht alleen: Dat is gemakkelijk. En hij keek naar zijn vingers of er nog meer poeder was.
Eerst de morgen daarna, toen hij wakker werd, waren de vingers weer wit, nu tot de palm van de hand. Hij schudde het poeder voorzichtig af boven de tafel, het fonkelde en knetterde weer, en in het hout lagen rolletjes, zo dik als de plank, van zijn eigen dukaten. Binnen een week had hij op deze wijze meer munten verzameld dan hij in twee jaar uit zijn pacht ontving. Alleen was de tafel, omdat er dagelijks hout afging, zo klein geworden dat hij weer de tegels van de vloer gebruiken moest.
Bij de kaars ontdekte hij dat het voorste kootje van zijn pink goud was geworden, hard. Zeker was hier wat poeder op teruggevallen. Hij vond het niet verstandig het kootje weg te nemen, want dan had hij morgen minder poeder.
Toen hij zijn kousen uitdeed om ze te stoppen, merkte hij, dat zijn voeten en kuiten tot de knie toe al goud waren geworden. Hij had er niet aan gedacht dat ook daar wit poeder kon ontstaan. Haastig ontkleedde hij zich om te onderzoeken, maar hij vond nergens anders goud, wel veel poeder op zijn borst, dat, voorzichtig afgeschud, stapeltjes munten uit de vloertegels voortbracht.
Toen het zomer werd keek de Potter eens rond in zijn huis. De vloeren, de muren, de zolderingen, het laddertje naar de vliering, de afgebrokkelde tafel, de stoel, de broodtrommel, alles was goud geworden. De munten, die er lagen, telde hij