Daraan heeft men zelden gehoord. Grotere tegenstellingen dan van die twee kan men nauwelijks bedenken en slechts één neiging hadden zij gemeen, hoewel bij de een de drijfkracht van Amor kwam, bij de ander van de Charitas.
De verlokker werd beschreven als een haveloze, een deugniet zonder woning of beroep, die door de landen zwierf, zich met niemand inliet behalve wanneer hij met zijn grote lach om brood vroeg, en altijd zong. De magnetische kracht waarmede hij begaafd was moet buitengewoon geweest zijn want de ergste afkeer die hij verwekken kon was vrees, bij niemand haat. Wel was er bijna geen man die niet met nijd aan hem dacht, die niet de vuisten balde wanneer zijn naam genoemd werd en zich niet voornam hem duchtig af te ranselen indien hij hem ooit ontmoette, die hem niet verwenste en vervloekte nadat de Gaberlunzie verschenen en weer verdwenen was, maar ondanks alles zou niemand ontkennen dat hij toch een aardige kwant was op wie men niet kwaad kon blijven. Onder de vrouwen was de stemming jegens hem verdeeld. De moeders en de bedaagde weduwen vreesden en lasterden hem, de aankomende jeugd beefde voor hem als voor een ontzagwekkend wonder en de nazomerse zag in gepeinzen naar hem uit.
Gewoonlijk kwam hij in de tijd dat de bladeren ontluiken, gewoonlijk ook, zoals met een weersverschijnsel, had men in een hele streek een voorgevoel dat hij in aantocht was, sommigen werden onrustig, klaagden over een onnoemelijke beklemming en zeiden: Je zal zien, hij komt weer, aan wie is het nu de beurt? Alle vrouwen in het dorp hadden ernstige gezichten, de oudere keken sloten en grendels na, de jongere verzorgden muts en strik. De mannen bromden, onachtzaam met hun werk, want niemand wist wie er ditmaal beminde of dochter zou verliezen. En weldra hoorde men dat hij hier of ginder was gezien, die onbekende, een soort gaberlunzie-man, men vertelde al van andere dorpen waar de mooiste meisjes verdwenen waren. De moeders hielden hun dochters thuis, de deur op de grendel, het venster toe. De mannen keerden ieder uur van het veld, met knuppels, met bijlen, en tuurden argwanend rond.
En altijd kwam hij onverwacht al was men nog zo op zijn hoede. Altijd stonden de mannen verbaasd wanneer zij hem plotseling ontwaarden, anders van voorkomen dan zij zich herinnerden, een vriendelijk oprecht gelaat met een brede lach