gezucht en gejammerd. Niemand durfde langs het bolwerk gaan.
Kort daarna hoorde men wat een vrouw van hem vertelde, die gedurende enige weken dagelijks in zijn woning kwam en wanneer zij terugkeerde stonden de mensen te wachten om te horen wat hij haar gezegd had. Niemand begreep wat haar dreef hem te bezoeken, want nieuwsgierigheid alleen kon het niet zijn. De laster beweerde wel dat zij zoals de heksen, verliefd op de duivel was, maar dat werd niet geloofd.
De eerste maal kwam zij in de lucht starend, met een vreemde glimlach van zijn huis. Toen een groepje haar staande hield en naar die man met het oog vroeg, antwoordde zij: Neen, bang ben ik niet geweest. Hij verdient eerder medelijden, het was verdrietig hem te horen zeggen dat hij geen lust had lang in deze wereld te blijven, omdat hij niets dan narigheid ziet. Wat hij van sommige mensen vertelde zal ik maar voor mij houden, jullie zouden niet geloven dat er zulke laaghartigen in ons midden zijn. Die man ziet alle geheimen, ook die wij voor onszelf verborgen houden en het liefst vergeten.
Meer wilde zij niet zeggen, maar men merkte op dat zij de omgang met sommige personen vermeed, dat andere schuw en achterdochtig werden. Men hoorde van mensen die met de zakdoek voor het gezicht dagelijks ter biecht gingen.
Andere keren ontmoetten de nieuwsgierigen die vrouw in een zonderlinge verwarring, zodat zij onbegrijpelijke dingen zeide. Zij sprak van diefstal, van trouwbreuk, van moord, zij noemde namen en liep dreigend weg. Er werd gefluisterd over oude misdaden, onopgehelderd en lang vergeten. Het gerucht ging al dat de overheid beraadslaagde hoe de duivelskunstenaar gestraft moest worden en 's avonds in donker stonden mensen samengeschoold, mompelend met vervloeking. Een groot donker oog stond voor iedereen, staarde in ieder hart. De angst sloeg in verkropte woede over.
En eens zagen degenen die haar wachtten de vrouw gillend de straat afkomen, als een waanzinnige sloeg zij en trok zich bij de haren, schreeuwend: Duivels zijn wij, vals gebroed, ja, om te vermorzelen. Zij werd naar haar huis gevoerd, waar men haar hoorde jammeren: Het oog kan alles in mij zien.
Die avond werd de woning van Hadelo tot de grond geslagen.