gaan? die altijd hogerop willen en op hun oude dag mopperen dat ze niet hogerop kunnen blijven? of mensen die hun bestaan vullen met duivenhokken? Wat heb je me toch veel kindergrappen laten zien. Wie was die juffrouw Lena, die het mysterie wilde zoeken en niet wist waar? die juffrouw Deborah, die begon met een mooie altstem en de huishoudster werd voor haar broer? En Fientje, ja, die heb ik zelf gevonden, ik dacht dat zij een toverfee zou worden en zij werd een dienvrouw. Zulke dingen kan geen verstandig mens geloven, waarom ik dan wel? Of waren het marionetten, nu in een doos weggeborgen? Maar waar is die doos dan gebleven? Ach, Oberon, ik weet niet wat ik ervan denken moet. Want al waren er die onwerkelijk schenen, ik heb Dina toch gezien met haar grote handen gevouwen voor haar bijbel, met het licht achter haar brilleglazen. Ik heb Fientjes ogen toch gezien, met de warmte die meer dan eeuwen duurt. Dat is toch werkelijkheid geweest. Waar zijn ze heen die voorbij mijn ogen gingen? En wat hebben ze hier gedaan? Waar moeten Jan en Klaartje heen? Er is zo veel waar ik nieuwsgierig naar ben, je hebt me nooit verteld waarom Sekeris en majoor naar de kaartlegster gingen.
Het naadje van de kous kan ik je niet vertellen, Titania. Waarom Deborah haar mooie alt vergat, waarom zij stil en zacht werd en bescheiden liep op de achtergrond? Eens, toen je aan de piano van de liefde sprak, keek zij het venster uit, daar zag zij iets dat voor haar ziel genoeg moest zijn, en wat er verder in het leven in haar hart verborgen bleef weet zij misschien zelf niet meer. Waarom Fientje, die beloofde een toverfee te worden, verknocht raakte aan haar mijnheer en een waardige dienvrouw werd, hoe kan ik dat weten? Denk je dat ik in het diepste van de harten zie? Ik heb het je zo vaak gezegd, het zou beter gaan als ze geen geheimen hadden. En of het werkelijkheid was met die mensen, wie zal het zeggen? Het is altijd zo geweest dat wij ze zagen komen en gaan voor een gesloten gordijn, en soms stak daar een hand uit, zodat wij even schrokken. Maar wij keken weer hoe anderen verschenen en wij onderzochten niet of het werkelijk was geweest omdat hun tijd immers voorbij was. Van Jan en Klaartje hielden wij, gelukkig kunnen wij over deze twee gerust zijn. Wat wij voor ze konden doen was niets dan een lucht, een geur, onzichtbaar en gauw vervlogen. Maar zij ontvingen iets dat ze helemaal vervult, misschien zullen ze dat