tegenstanders met ze deden was een spel. Wie van ons heeft gewonnen of zich van de invloeden bevrijd, ik ben benieuwd hoe er nu over hun leven wordt beschikt. Gaan zij terug? gaan zij vooruit? of blijven zij waar zij zijn? Maar wat er ook voor ze is weggelegd, het zal niet zijn wat wij hun hadden willen geven. Het rood van de papaver, het blauw van de turkoois zullen zij niet begrijpen, het licht en de gestalten gaan hun ogen voorbij en van de wereld behouden zij geen beeld.
Dat is het juist, zeide zij. Hadden wij ook maar met ze gespeeld, dan had ik nu niet over ze gezucht. Want het is niets dan droevigheid wat ik hoor, Jan met zijn zaken en zijn zorgen, Klaartje met haar kwalen en haar onwetendheid, erger nog, haar benauwde dromen, haar zoeken naar een steun. Ach, wij zijn onmenselijk dat wij ze niet meer helpen.
En zij zuchtte weer terwijl Oberon voortging een schelp te wrijven, die hij dan naar de hemel ophield om de glans te zien.
Die dag ontving Titania weer een brief. En toen de vollemaan was opgegaan en zij in die tuin onder de palmen gingen, moest zij erover spreken.
Oberon, zeide zij, het gaat anders dan wij vreesden, misschien wel goed, al had het beter kunnen zijn. Heb je geduld om het aan te horen. Ik heb een brief van onze Dina, die goede meid is zeventig jaar geworden, altijd verknocht aan allen van wie zij houdt, aan Jan en Klaartje en ook aan ons, door haar trouw aan God. Ik zal het je voorlezen, de maan mag erop schijnen, die zulke woorden nooit gezien heeft.
‘Mijnheer en mevrouw Morgenrood, hun wegen zijn geleid veel anders dan u voorzien had. Het was van u allebei bekend dat u niets dan het goede zocht voor deze mensen, ik kan het getuigen. Wel heb ik in mijn hart altijd verkeerd gevonden dat u, mevrouw, en mijnheer alleen maar naar het vergankelijke keken en niet begrijpen konden dat het heil verder ligt, ja, verder dan alles wat bekoort in onze wereld. Maar ik weet het, u wilde het goede, dat was genoeg, daar konden de satans niet tegenop met al de gemeenheid die zij werkten. Maar al deed u nog zoveel voor ze, er is maar één doel en dat hebt u voorbijgezien. Ik mag in bescheidenheid wel verklaren dat het allerbeste van het goede, het ware, wil ik zeggen, om het bij het bekende woord te noe-