| |
| |
| |
XVII
Je hebt het jezelf te wijten als het verkeerd met hem gaat, zeide mevrouw terwijl zij in het prieel zat te kijken naar de twee die in de achtertuin bezig waren. Ik heb je dikwijls horen zeggen dat de lelijke dingen harder groeien dan de mooie, waarom heb je dan niet beter opgelet en hem zo lang aan de ander overgelaten?
Maak je niet ongerust, antwoordde mijnheer Oberon. De lelijke kunnen harder groeien door de onderdrukte kracht, maar als de mooie al welig zijn opgeschoten behouden ze hun groei en worden niet verdrongen, tenminste zolang de bodem rijk blijft. En dat is hij, anders zouden de lelijke niet kunnen tieren. Je weet toch dat er bij iedere groei verrassingen kunnen zijn, je hebt toch gezien dat er zich bij jouw meisje iets ontwikkeld heeft dat je nu nog niet verwachtte en je hebt haar toch ook tweemaal zes manen overgelaten aan het lot bijgestaan door de heks. De dorst naar kennis en de dorst naar schoonheid zijn verwekt, maar geen sterveling vindt daar verzadiging en de gewone Jan wordt er gauw vermoeid van. Dan verrijst er een nieuw streven om iets te winnen, dat is een andere wijze van verheffing. Hij zoekt nu vermeerdering door een middel dat een dag kan duren, bezit. Maar hij weet al dat dit hem niet genoeg zal zijn, vandaar dat hij naar zijn vriend Abram kijkt en ook te werken zoekt voor anderen. Nu lopen zij samen door de stad voor weldadigheid en Jan heeft hierbij tot winst de bredere vriendschap.
Goed, maar lelijk blijft wat hij doet voor die valsaard, om acht uur is hij op zijn kantoor en tot de nacht zit hij te rekenen, zijn hoofd vergiftigd door gedachten aan die ronde dingen van goud of van zilver. En van Klaartje zijn zijn ogen afgewend, hij ziet niet hoe mooi zij is geworden, hoe stil. Straks als de kinderen komen mag je zelf horen wat die ervan zeggen. Laten wij nu een oogje houden op die twee daar. Het is heel aardig van juffrouw Das, het idee om de tuin met lampions en vetpotjes te versieren, maar Dina is het niet met haar eens. Die wil ze aan de takken hangen en laag, zodat ze er dadelijk bij kan als er een in brand | |
| |
gaat, en Lena Das wil ze binnen de struiken verbergen, mystiek, zegt ze. Ze heeft zich al verkleed, middeleeuws met hennequin en sleep en sluier. Heb ik je verteld dat mijnheer Sekeris ook wou komen? Kostelijk vond hij zo'n kinderpartij en hij wou zelfs een pak aandoen, zoals Columbus, maar hij stond erop zijn vrienden mee te brengen, die man majoor en de ander. Neen, zeg ik, Sekerisje, het is een partij voor kleine kinderen, niet voor grote. Ik ben benieuwd hoeveel er komen. Alle vriendjes en vriendinnetjes heb ik uitgenodigd. Laten we nu gaan zien of Dina alles klaargelegd heeft, kleren, hoedjes, schoentjes.
De maan wordt vol vanavond, zeide mijnheer, het staat op mijn kalender. Ik weet niet wie er lachen zal, de maan of de blauwe lampion van juffrouw Das.
Maar jouw kalender deugt niet en daarom zijn wij drie zomers te laat bij de Morgenroods terug.
De bomen stonden al donker in de schemering en in de sloot aan het prieel verhief al een kikvors zijn zware stem toen zij het knarsen van wielen hoorden op de mulle weg en veel hoge kreetjes. Juffrouw Das, aan de hand de blauwe lampion, stond al aan het hek. Mevrouw Oberon luisterde nog en zij zeide: Die kikker is melancholiek vanavond, wat dat beduiden zal?
Twee pleizierwagens stonden er aan het witte hek, rondom wemelden de kinderen, roepend, gillend, vechtend. Deborah wees en wenkte met de arm hier en daar en Fientje werd naar rechts en naar links getrokken, tot opeens mijnheer Oberon aan het hek verschenen was en alle stemmen zwegen. De kinderen drongen te zamen terwijl Fientje ze telde, de drie Morgenroods voorop, al de vriendjes en vriendinnetjes: Miep en Kees en Kor, drie, Mimi en Tini en Lien, zes, Harmen en Victor en Puck, negen, Betje en Titi en Rie, twaalf, en achteraan nog drie lange jongens. Terwijl Deborah nog eens telde werden alle gezichten omgewend en opgeheven naar vier gestalten, de muzikanten, die het eerst binnengingen achter mijnheer Oberon. Toen drongen ook de kinderen over het voetpad, door het hoge gras, naar de deur van het huis, roepend, wijzend naar de lampions.
Al kort daarna kwam Toon Morgenrood, gekleed als Indiaan, het eerst uit de warande met een taartje. Mijnheer Oberon nam hem mee naar de bank voor het weiland om hem de maan te laten zien, daar juist gestegen. Hij wist niet dat de maan zo groot was, zeide hij, en hij vroeg wat de muzikanten zouden spelen. En | |
| |
starend naar het weiland antwoordde hij op de vragen over de school.
Mijnheer Ombelet zegt dat ik op dezelfde plaats zit waar vroeger pa zat. Allemaal vinden ze hem saai, met die moeilijke gedichten en de taal, en de ontleding, en eenmaal in de week uit het hoofd leren van poëzie, u weet wel, Da Costa en dan nog Helmers, maar als ze hem voor de mal houden kan ik niet meedoen, omdat hij immers alle avonden bij grootmoeder komt kaarten. Het prettigste vind ik meetkunde en schoonschrijven. En piano natuurlijk, maar dat krijg ik thuis. Mijn moeder houdt er nu nog meer van dan vroeger, ze speelt ook bijna de hele dag, als ik van school kom hoor ik het al buiten, soms fortissimo en soms heel zacht. Maar ze houdt op als pa thuiskomt, want die vindt het vervelend, hij wil dan dat het rustig is omdat hij het al zo druk heeft op kantoor. Vroeger had hij het niet zo druk, toen las hij boeken, maar tegenwoordig, met die nare Selvergedaen, zitten ze altijd te praten over leveranties en verzekering en balansen. Daar wil ma niet eens naar luisteren, niets als over geld, en gelijk heeft ze want je hebt toch meer aan muziek. Tegenwoordig speelt ze elke dag Chopin, kent u die? En ook wel allerlei composities van mijnheer Kwintus, die komt dan zelf en zit bij de piano. Ma vindt ze niet zo kwaad. Maar pa heeft een hekel aan hem, waarom weet ik niet, en daar hebben ze woorden over.
Achter hen, onder de perebomen en de hoge heesters, hoorden zij nu gejoel van stemmen, daar gingen groepjes lichtgekleurde kleine gestalten onder de lampions. Koen Morgenrood kwam hard aangelopen naar de bank, hij had een pandjasje en een broekje aan van lichtblauw satijn en hij ging aan de andere zijde van mijnheer Oberon zitten. Toon Morgenrood liep toen naar andere jongens toe. En ook Koen vertelde, maar niet van zijn school, hij was ook niet op dezelfde als zijn broer.
Ik speel maar op straat, zeide hij, met de jongens, daar kan je tenminste hardlopen, thuis word ik kwaad. Ik wou dat mijn pa net zo rijk werd als mijnheer Selvergedaen, dan hoefden we niet allemaal in de ene kamer te zitten, waar je niks dan de piano hoort. Die mijnheer Kwintus zijn kleren zijn zo vies dat ma altijd opzij gaat als hij dichtbij schuift. Pa kan hem ook niet uitstaan omdat hij altijd over de kunst praat. En als er niet op de piano wordt gespeeld dan is het razend stil, omdat pa het zo vol aan het hoofd heeft van kantoor en ma zit ook naar het behang te kijken, terwijl | |
| |
ze toch niks hoeft na te rekenen. En anders zit ze te lezen, maar pa moet gelukkig niets meer van de boeken hebben, en daarna zijn we veel rijker geworden, zegt mijnheer Selvergedaen. Wat is dat gek, hè, iedereen vindt hem een poen en een lelijkerd en toch mag hij bij ons thuis komen.
En Ida Morgenrood kwam er aangehuppeld, gearmd tussen twee meisjes, alle drie gekleed als dames van het hof, lila, rose, geel, met kantjes en hoepelrokken. Koen liep weg omdat hij drinken wilde, de twee vriendinnetjes liepen hem na en ginder bij de warande klonken al de hobo en de flageolet.
O, riep Ida, dicht bij mijnheer Oberon staande met haar hand op zijn arm, wat is dat mooi! Je ziet haast niets op de wei, alleen wit of eigenlijk zilver. Is dat een dunne wolk of is dat dauw? Weet u hoe het net is? Net de ogen van Fientje als ze gehuild heeft. Neen, gehuild heeft ze dan niet, maar als ze zit te denken op haar kamer, bedoel ik. Tweemaal heb ik het haar gevraagd, maar ze zegt, neen, ze moest alleen maar aan iets denken, ze wou niet zeggen wat het was. En ze zei ook dat haar ogen altijd zo kijken als ze weer een droom gehad had, dat kon ze in de spiegel zien. Ik heb het tegen ma gezegd en toen kreeg Fientje een kleur, net of ze zich erg schaamde. Mevrouw Selvergedaen, die zwarte dame, gelooft ook dat Fientje dikwijls droomt en ze zegt: dat komt ervan. Maar dan hoef je er toch niet uit te zien of je gehuild hebt. Juffrouw Deborah vindt haar ook zo lief. Ze hebben me samen aangekleed, jammer dat het alleen voor vanavond is. Mag ik u iets vragen, mijnheer Oberon? Is dat altijd zo als je de maan zo groot ziet, dat er iets treurigs is? Ik ben helemaal niet treurig, maar zij, juffrouw Deborah, en mevrouw stonden daar voor de sloot onder de takken en ik kon zien dat ze aan iets verdrietigs dachten. Ik wou dat het dansen nu maar begon, maar ik kan mijn voeten niet eens zien met die wijde rok.
Kom dan, zeide mijnheer haar bij de hand nemende, wij beginnen. Hoor je wei? ze spelen al.
En met danspassen, drie maten voorwaarts, twee maten achterwaarts, onder het loof en de lampions, voerde hij Ida mee naar de andere kinderen die op de open plek voor de warande geschaard werden door mevrouw Oberon, juffrouw Deborah en juffrouw Das, alle drie verkleed met sluiers en geflonker op de borst. En Fientje wilde met haar tante Dina dansen, zij waren beiden ook verkleed, maar Dina schudde het hoofd en lachte alleen. In het | |
| |
midden dansten tot voorbeeld mijnheer Oberon en mevrouw. De vlugge flageolet maakte hoge tonen, de hobo deed zijn best om ze bij te houden en de violen speelden zacht, soms haast niet te horen onder het rumoer van de kinderen. Buiten de tuin blaften twee schorre honden om beurten. Op de bladeren lagen veel scherfjes zilver, in de struiken hier en daar scheen een gele glans.
En toen de muzikanten ophielden en zich de gezichten veegden stortten en duwden de kinderen de warande binnen, waar de taarten gesneden lagen, erachter stonden de glazen limonade, rood en geel. Er werd weer gedanst, maar mevrouw Oberon was met Fientje weggegaan. En ook bij de volgende dans deed zij niet mee omdat zij met juffrouw Deborah naar de kikvorsen wilde luisteren.
Er zaten al kinderen op stoelen tegen elkaar geleund, in de warande was er al een in slaap gevallen toen aan het hek het proesten van de paarden werd gehoord. De wagens stonden klaar onder de verlichte bladeren, maar sommige kinderen werden nog geholpen met de gewone klederen. Eindelijk gaven zij aan het hek een voor een de hand aan mijnheer en mevrouw en klommen in de wagens. Een lange jongen wees in de duisternis waar hij twee zwarte honden had gezien, het was waar, want toen hij er een stuk hout naar gooide klonk er gejank en gebrom.
Zij zaten weer in het prieel, hoog stond de maan en de kikvorsen zongen veel.
Ik geloof, zeide mijnheer, dat er een nieuwe soort in de sloot is opgegroeid, zulke zware stemmen hadden de vorige niet. Of het geslacht dat onze jongen en ons meisje opvolgt veel veranderd is heb ik nog niet opgemerkt. Ik denk dat wij voor ze moeten doen wat wij voor de ouders deden.
Mevrouw bleef zwijgen, starend en luisterend. Maar toen hij opstond zuchtte zij en streek zich over het voorhoofd.
Ik heb gedachten, maar ik begrijp het niet. En zeker begrijp jij er nog minder van, want het zijn geen dingen voor een mannenhart. Ik ben bang. Jij en ik, wij hebben het goed gemeend, al deden we soms of het maar een spel was dat die Selvergedaen en de toverkol toch niet bederven konden. Maar er komen er meer dan twee in het spel, daar ben ik bang voor en ik heb een gevoel dat een ander ons in de weg komt, iemand die machtiger is en die ik nooit vertrouwd heb. Jij hebt Fientjes ogen niet gezien en de | |
| |
verandering in Deborahs stem heb je niet gehoord, en al had je het opgemerkt, je zou het toch niet gevoeld hebben. Er zijn tranen in het binnenste van Fientje. En Deborah heeft iets diep weggeborgen, misschien al lang. Er zijn stenen, Oberon, waar zelfs het koude ijzer naartoe getrokken wordt, er zijn harten met een kracht waar geen enkel zich tegen verzetten kan. Fientje en Deborah, dat zijn twee magneten in het huis van ons paar, hoe weten wij wat daarvan komen zal? De ene zwijgt, de andere droomt. Het zwijgen en het dromen, het kan allebei even vol zijn. Dat is zeker niet het werk van de Selvergedaens, je weet het ook, maar van wie dan wel? Ach, hadden wij Fortuna maar gebeden, dan had die Eros met zijn heetste vonken geen kans gehad om ons werk te storen. Fientje droomt. Wat dromen is, dat weet ik en beter dan jij. Het is lang geleden, maar ik heb ook gedroomd, het was in Arcadia nog voor ik jou gezien had. Dat had mij die heks gedaan, dacht ik, en ik kon ervan genezen. Gelukkig kwam het niet van Eros. Maar zijn de dromen wel van hem, hoe kunnen dan gewone stervelingen ervan genezen? Je hebt de ogen van Deborah niet gezien, twee kastanjes met iets wits erover. Je hebt de stem van Fientje niet gehoord, gekweel in het voorjaar als je wakker wordt.
Neen, ik begrijp het niet, zeide mijnheer Oberon. In twee vrouwen is een vonkje van het oude vuur gevallen? Hoe kan dat onze jongen deren die nu juist van Fortuna wordt aangezien, die aan het stapelen van winst denkt en zit te cijferen, helaas niet voor ons pleizier, maar voor die schobber met bedorven reuk? Nog minder kan het ons meisje deren nu zij al iets van de muziek in zichzelf verstaat. Je vrees is ongezond, Titania. Het wordt beter voor de mensen hoe meer ze van Eros krijgen.
Mevrouw zuchtte weer voor zij antwoordde: Er is zo veel dat je niet begrijpt. Je bent immers nooit verliefd geweest en het mooiste wat je droomt is maar van het heelal. Het zijn mensen, Oberon, met een ziel groot van kleinigheden die wij niet kennen. En wanneer die liefde bij ze uitbreekt gebeuren er dingen die niemand kan voorzien. Zij zijn nieuwsgierig en onvoorzichtig, ook al vrezen zij het vuur, zij branden toch. Ik hoop voor Fientje en voor Deborah alle twee dat het maar vonkjes blijven, die zij in hun ouderdom misschien vergeten. Nu moeten wij letten op ons paar. Laat Jan maar rekenen en goud verzamelen, de gunst van Fortuna kan hem behoeden voor dit gevaar. Maar loopt het | |
| |
tegen en wordt hij aangestoken, dan moet ik een grote bescherming voor Klaartje zoeken, dat moet iets heiligs zijn. Wat is de wereld groot, wat is er veel dat wij niet weten, hoor de kikkers met hun koraal.
|
|