horen mishandelen, in een zaal met lamplicht dat geen licht was en smaadbeelden van de Muzen, maar ik beheerste mij goed en lette alleen op de meisjes. Wij zaten naast elkaar op de achterste rij, Deborah en ik, vooraan zat Klaartje, omringd van jongelui, leerlingen van de muziekschool. Een nieuwe japon had zij aan, terracotta, een tintje te sterk, een schijntje te glimmend, maar zij droeg het met mooie rondingen en lijnen. De elegantie ontwikkelt zich gelukkig. Zij had een hoge kleur, de wangen bol van opwinding en zij keek overal rond. De trek van de lach ging niet van haar gezicht, gedurig waren de tanden te zien en alles aan haar glom. Hier een blik gewisseld en daar een knikje. Deborah zat rustig te wachten, voorovergebogen.
Toen kwam die pianospeler op de verhoging, met rode kaken, een kaal hoofd, platte schoenen, de leermeester nog wel. Zij was de eerste die klapte, ik wist niet dat die handjes zo veel geluid konden maken, en hij stond al te buigen of hij zeker wist dat hij goed zou spelen. Dat was door de roem. Ik vertel je niet wat mijn oren te verduren hadden van die stompe vingers, de hamers en de snaren van hout en van ijzerdraad. Maar Klaartje zat met betoverde ogen en aan het slot, dat zo hard mogelijk gespeeld werd, klapte zij weer razend. Ik had mij al verbaasd waar haar gehoor gebleven was, dat zij als kind toch had. Zelfs Deborah begreep het niet, zij zei: het is maar de beroemdheid die zij bewondert en dat is helemaal haar aard niet, maar die mevrouw Selvergedaen maakt haar het hoofd op hol door altijd van de beroemdheid van musici te praten, hoeveel lauwerkransen en zo. Ze is ermee vergiftigd een grote pianiste te worden, gevierd en bewonderd, maar ik geloof dat een kunstenaar daar juist niet van weten wil. Iedere beroemdheid loopt ze na en vraagt om zijn portret. We hebben het er dikwijls over, dat ze liever naar u moest luisteren en zich houden bij muziek alleen, dan naar die mevrouw die haar verkeerde ideeën bijbrengt. Ja, nog andere dan die zucht naar schijn.
Er kwam een donker kleurtje op haar wangen en zij hield de ogen neergeslagen. Klaartje had een verhit gezicht toen ik haar aan de uitgang zag, omringd van luidruchtige jongelui. Ik bracht Deborah naar huis en onderweg vroeg ik waarom ik dat jongemens Morgenrood niet gezien had. Daar hebt u het, zei ze, wat ik bedoelde. Ze vindt hem tegenwoordig zo'n gewone jongen en als ze van een uitvoering komt wil ze niet dat hij haar komt