| |
| |
| |
VIII
Hoewel mevrouw Selvergedaen eenvoudig leefde scheen zij zeer gefortuneerd te zijn, want zij bezat kostbare bijouterieën, die zij echter zelden toonde, en zij sprak met het grootste gemak van uitgaven die een gewoon mens niet zou kunnen doen. Maar eenvoudig was zij, anders had zij zeker niet haar intrek genomen in het bovenhuis waar vroeger de Morgenroods woonden en waar nu een pension werd gehouden.
Mevrouw Vink beschouwde het als een uitkomst dat zij haar leerde kennen juist toen in die mooie dagen van de voorzomer de kapitein Vink, nadat hij pas twee weken thuis was geweest, alweer tijdelijk was overgeplaatst. Zo saai was het toen dat zij de pendules hoorde tikken in de eetkamer en in het salon, niet eens gelijk. Zij had haar man geschreven of het niet verstandig was geweest als zij ook naar Amsterdam waren verhuisd, zoals de Morgenroods, want daar was een betere muziekschool en hij zou er toch in garnizoen komen, maar hij had teruggeschreven: Je moet genoeg hebben aan je huishoudelijke plichten en aan Klaartje. Alsof het nodig was haar daaraan te herinneren. Hij vergat dat het kind naar school ging en veel oefende met de piano, zodat zij immers de hele dag alleen zat. Haar enige vriendin mevrouw Molking was ook al uit logeren, niet voor lang, zoals zij schreef. Wel kwam Lena Das tegenwoordig dikwijls en zij had haar leren waarderen, soms op het onnozele af, dat was waar, maar een oprechte, hartelijke ziel. Het spreekt vanzelf dat de kennismaking met mevrouw Selvergedaen een gebeurtenis voor haar was.
Op een middag was zij een visite komen maken, omdat zij twee huizen verder woonde op nummer zestien, een interessante vrouw, die dadelijk voor zich innam, ondanks het mysterieuze dat zij over zich had, zoals Lena Das zeide. Zij had haar twee zwarte honden meegebracht, Pol en Kas, die rustig aan haar voeten naast elkaar lagen. Heel bescheiden had zij zich verontschuldigd dat zij zo maar had aangebeld zonder belet te vragen, maar zij had mevrouw Vink en haar dochtertje een paar keer op | |
| |
straat ontmoet en dadelijk sympathie voor ze opgevat. Zij had zich bekendgemaakt en zo veel van haar omstandigheden verteld dat men zonder twijfel een open karakter kon herkennen. Zij sloeg dikwijls de ogen neer, zij bloosde gauw. Lena Das, die ook kwam, zeide later dat haar stem betoverende modulaties had, wel niet muzikaal, maar impressief en indringend. En Klaartje had opgemerkt dat de honden naar haar luisterden, want ze bewogen de oren en soms keken ze haar aan.
Eigenlijk woonde zij in Haarlem, maar zij moest zo vaak in de stad zijn om een erfenis af te wikkelen, dat zij besloten had hier kamers te nemen, vooral omdat haar man tegenwoordig ook veel van huis was voor zijn zaken. Wel hadden zij het niet nodig zich met de zaken te bemoeien, maar mijnheer S., zoals zij haar man noemde, deed het voor pleizier. Hoewel ze veel van reizen hielden kwamen ze toch altijd graag in Holland. Volbloed Hollanders waren ze helaas niet. Haar man, die een oude naam droeg, behoorde tot een kosmopolitische familie, waarin allerlei vreemd bloed vertegenwoordigd was, en haar meisjesnaam, Isebel Angela Amma, klonk ook niet echt vaderlands, maar dat was haar schuld niet.
Wat kan men eraan doen? vroeg zij met een lachje, wie heeft er schuld aan zijn geboorte? En wat is de schuld als je het wel beschouwt?
Vanzelf kwam zij dan over Klaartje te spreken. Dat zij zelf muzikaal was durfde ze niet te zeggen, maar ze had een onweerstaanbare neiging naar alles wat naar muziek zweemde. Als kind had ze het graag geleerd, maar het mocht niet van haar strenge mama. Elke morgen stipt om acht uur en elke middag zat zij voor het open raam te luisteren naar de oefeningen van Klaartje. Buitengewoon vond zij het. En zoals het begaafde meisje dat ene stuk speelde, La prière d'une vierge, zo had zij het in geen concertzaal ooit gehoord.
Meer hoorde Klaartje niet van het gesprek, want zij ging de kamer uit. En in de gang, met de hand nog aan de kruk van de deur, kreeg zij een vreemd gevoel waarvan het hart haar begon te kloppen. Binnen in haar was een klank, i-a-i-a, en ineens wist zij het, Titania. Zij liep gauw de trap op naar haar kamertje en daar zat zij voor de tafel met het spiegeltje. Het was raar dat zij nu aan Jan moest denken, die jongen was toch al lang weg, al meer dan een jaar. Toen herinnerde zij zich dat zij eens in het | |
| |
krullenhok hadden gezeten en hij had haar verteld van Titania, een lelijk wijf. Maar het kon niet, het was zeker anders, die Jan had haar ook altijd in de war gemaakt. In het spiegeltje keken haar ogen haar aan, groot en bruin, niet prettig om te zien. Op straat hoorde zij een man roepen die meikersen verkocht, zij stond op en boog zich uit het venster. Beneden zag zij een kleine dame met een blauwe japon en een strooien hoed met korenbloemen, die even naar de deur keek en langzaam verder ging. Klaartje herinnerde zich iets, het kon wel een liedje zijn dat zij vroeger had gehoord. En toen zeide zij hardop: Dat vervelende stuk speel ik nooit meer, juffrouw Das moet het zelf maar weten, ik doe het niet. En ik wou dat die mevrouw maar niet meer kwam.
Mevrouw Selvergedaen kwam diezelfde avond op de thee, juffrouw Das en oom Hendrik waren er ook. Klaartje had graag iets willen spelen, maar dat kon nu niet, en zij wilde niet luisteren naar het gesprek. Die mevrouw vertelde dat zij als kind erg ongehoorzaam was geweest en daar had zij nog altijd spijt van. Het werd zeker voor Klaartje gezegd, een stommiteit, want ze was niet ongehoorzaam. Zij vond het een spook en zij liet zich niet over de haren strijken, magnifieke haren, zei mevrouw. Verder sprak zij met mama over mensen in de stad en met juffrouw Das over occulte invloeden die je nooit begrijpt.
De volgende dag had mevrouw Selvergedaen een grote landauer met twee paarden besteld, zij reden naar Scheveningen waar zij trakteerde op chocolade en taartjes. Zij had een collier van paarlen om de hals en juffrouw Das vond ze mooi, maar vroeg of ze geen tranen brachten. Neen, dat was maar bijgeloof. Klaartje vond ze niet erg mooi. En toen mevrouw zei dat ze haar een mooie parel zou geven als ze haar best deed met de piano, haalde zij alleen maar de schouders op. Maar intussen had mevrouw al iets anders voor haar meegebracht, iets dat echt paste voor zo'n schat van een meisje van haar leeftijd. En onder de nieuwsgierige ogen van de anderen haalde zij uit haar geborduurde reticule een plat pakje, dat zij langzaam openmaakte. Klaartje zag dat zij knokige vingers had, gerimpeld en geelachtig, heel anders dan haar gezicht, en scherpe nagels. Toch, toen zij nu naar het gezicht keek, vond zij de lippen te dun en de neus te puntig. Uit het pakje nam zij een etui van zwart hout, gevlekt | |
| |
zoals een slang. En toen zij het opendeed flonkerde de zon erin. Het was een handspiegeltje met pareltjes aan de rand.
Dat spiegeltje, zeide mevrouw, heeft dezelfde vorm als dat wat Venus altijd gebruikte. Weet je wel wie Venus was? Zo noemden ze vroeger de godin van de liefde. Je hoeft het niet te geloven, hoor, want het is maar een fabeltje. Ze zeiden vroeger dat als een meisje in de spiegel van Venus keek werd zij de mooiste van haar tijd. Je hoeft het niet te geloven, zeg ik, en de mooiste te worden is ook wel wat veel. Maar in elk geval kan je erin zien of je knap wordt. Dat is veel waard. En ik denk dat we daar wel gerust op kunnen zijn, want je lijkt op je mama. Krijg ik nu een zoen van je, schat?
Klaartje moest wel omdat haar mama naar haar keek, maar liever had ze het niet gedaan. En ze veegde daarna haar lippen met de hand. Toen ze in het spiegeltje keek vond ze haar ogen helemaal niet mooi en ze schaamde zich, ze wist niet waarom. Zij rook eraan, want het had een reuk.
Ja, zei mevrouw, het heeft een eigenaardigheid. Het is van ivoor en toch houdt het altijd die geur. Het is antiek, mijnheer S. heeft verstand van zulke dingen en hij zegt dat het van een koningin in Egypte heeft gehoord, die veel muskus gebruikte. Vreemd dat zo iets eraan blijft hangen.
Toen ze thuiskwamen ging Klaartje dadelijk naar haar kamertje, zij deed het oude spiegeltje in de lade en keek naar het nieuwe. Zij telde de pareltjes, er zaten er telkens acht en vijf bij elkaar, en nu vond zij ze juist heel mooi met hun zachte glansen. Haar wenkbrauwen waren glad, maar zij moesten nog gladder zijn, dacht zij, daarom streek zij erover. En als zij haar lippen een beetje openhield stond het haar beter dan helemaal op elkaar. Misschien werd zij nog de mooiste van haar tijd. Waarom van haar tijd? Dat had mevrouw gezegd. Nu zij erover nadacht vond zij mevrouw toch wel aardiger dan eerst, want ze had haar toch maar dat spiegeltje gegeven en je mocht niet ondankbaar zijn.
Mevrouw Selvergedaen kwam iedere dag. Dikwijls, wanneer Klaartje studeerde, zat ze in het salon met de honden aan haar voeten en luisterde. En wanneer Klaartje het hoofd ook omwendde merkte ze dat mevrouw naar haar keek. Soms stond ze opeens op en kwam bij haar, gevolgd door de honden. Dan hield ze haar bij de kin en zeide dat ze mooi was, dat kon iedereen | |
| |
zien. En ze vroeg Klaartje nog eens La prière d'une vierge te spelen, ze hield van dat stuk omdat het haar aan vroeger herinnerde en niemand had het ooit zo goed gespeeld.
Ja, mijn schat, zeide ze, als je zo voortgaat weet ik zeker dat je de beroemdste pianiste zal worden.
Klaartje speelde het stuk twee keer achtereen, nu te vlug, dan te langzaam, en zij vergiste zich soms, maar dat lag aan de toetsen.
Mevrouw had ook een broche van pareltjes aan haar mama gegeven, en ze ging dikwijls met haar uit, altijd in een rijtuig van de stalhouder. Als Klaartje vroeg waar ze geweest waren antwoordde mevrouw dat een meisje van haar leeftijd niet meer nieuwsgierig mocht zijn. Maar zij kwam het toch te weten omdat zij op een avond oom Hendrik hoorde vragen of ze weer naar de kaartlegster waren geweest. Haar mama deed de vinger op de mond.
Hoewel zij er voorzichtig mee moest zijn gebruikte Klaartje de spiegel iedere dag en soms zat ze er zo lang mee dat ze het studeren vergat. Zij wist nu dat het haar niet altijd netjes zat, dus moest zij het vaker kammen. In deze spiegel zag zij er ook veel beter uit dan in het oude ding. Mooier dan een van de meisjes op school. Zou dat de reden zijn waarom de juffrouw laatst gezegd had: Ze zijn allemaal jaloers op je. - Waarom dan? had ze gevraagd en de juffrouw had geantwoord dat ze dat later wel merken zou. Er was eigenlijk maar één meisje met wie zij vriendin was, Marie, en als ze elkaar nu minder zagen was dat haar eigen schuld, want Klaartje was nu al in twee maanden niet bij haar thuis geweest. En hoe kwam dat? Omdat zij 's middags na school liever dadelijk naar huis ging, want dan zat mevrouw Selvergedaen er, die zoveel vertelde, en dat wou ze niet missen. Het waren dingen waarbij mama soms het hoofd schudde of de handen ineensloeg. Van allerlei mensen vertelde zij, inspecteurs en ministers en gedistingeerde dames, die zij crapule en canaille noemde omdat ze gemene streken hadden gedaan. Er was veel kwaadsprekerij in de wereld, zei ze dikwijls, ook veel achterdocht.
Klaartje kon nu niet begrijpen dat zij in het begin mevrouw niet mocht, zij zou niet graag willen dat ze wegging. Iedere dag gaf zij haar een zoen en dan kreeg ze een tikje op de wang met de woorden dat zij zo'n mooi kleurtje had en dat de jurk haar zo goed stond.
| |
| |
Juist toen de vakantie begonnen was en zij met haar mama naar de Veluwe zou gaan gebeurde er iets vreemds. Al een paar dagen wou de piano niet goed klinken en nu verveelde het ding haar. Zij hield op omdat er vlak voor het huis een orgel begon te spelen. Zij keek uit het venster, een klein orgeltje was het dat de man vóór hem droeg. De zon scheen door de hele straat, er was geen streepje schaduw. Beneden bij de deur zag zij een kleine dame met een blauwe zomermantel en een witte roos op de borst, haar ene hand hield zij op en daar fonkelde iets blauws aan. Van de andere kant kwam mevrouw Selvergedaen met de honden achter haar. Dicht bij de kleine dame bleef zij staan, zij keken naar elkaar en de ene hond bromde. Toen keerde mevrouw zich ineens om en ging gauw terug naar haar eigen deur. De kleine dame sprak met de orgelman en gaf hem iets, waarop hij vrolijk lachte. Hij speelde weer en liep verder, het was een zachte melodie.
Hoe het kwam kon zij niet bedenken, maar Klaartje wist dat zij de laatste tijd slecht gestudeerd had, al zat zij ook veel voor de piano. Het was niet zoals het moest want zij zat altijd te denken dat ze mooi was. Wat die orgelman speelde was beter dan al haar getokkel. Zij moest huilen en zij ging weer voor de piano zitten, maar zij sloeg alleen een paar tonen aan en luisterde hoe zij klonken. Het was maar goed dat mevrouw Selvergedaen vanmiddag niet binnenkwam. Die kleine dame had zij meer gezien en nu had zij opgemerkt hoe wit haar handen waren.
|
|