schriften van de eupsychica geschoolde mensen dan hun heil zoeken? Hun leven is kort van duur, hun tijd daarna om tot een handjevol stof te veranderen zo lang. Zouden zij er niet de voorkeur aan geven spoedig zoveel mogelijk te genieten, al is het dan in het slijk waar zij geboren zijn en welbeschouwd ook thuishoren? Dit heb ik mij afgevraagd omdat ik het doel niet ken. Ik ben geneigd te menen dat het beter is ze te laten wat ze zijn, met de zorgen, de genoegens, de ellenden, de smarten die ze zelf zoeken en die ze verdienen ook omdat ze er niet eens van verlost zouden willen zijn. Mijn wil is goed, u ziet het, maar ik heb de grote twijfel. Wat is uw mening?
Mijnheer Oberon keek hem aan en was verbaasd over een uitdrukking die hij nu in het gezicht zag, iets dat hem aantrok. Had die man zo veel gevoel voor de mensen dat hij zoveel over ze had nagedacht? Maar plotseling en hevig voelde hij weer die sfeer. Hij vond dat hij rook naar een mengsel van patchoeli en azijn. En hij richtte zich op en hij antwoordde: Ik heb niet de eer u te kennen, mijnheer. Hoewel ik geen pedagoog ben staat uw methode, waarbij alle middelen gebruikt kunnen worden, mij niet aan. En als u geen doel kan stellen omdat u er geen kent, moet u inlichting vragen waar men uw gezelschap waardeert.
Mag ik mij presenteren? vroeg de ander. Mijn naam is Selvergedaen, Valentijn Selvergedaen, sinds het vorig jaar uw buurman. Aangenaam. Ik had al eens het genoegen u te ontmoeten in het hotel De Vergulde Bijbel in Amsterdam.
Aangenaam, zegt u? Wat mij betreft integendeel. Die ontmoeting moet lang geleden geweest zijn, want het hotel De Gouden Bijbel bestaat al sinds jaren niet.
De Gouden Bijbel, zegt u? Dat kan niet, want de hele bijbel van goud te maken zou te duur betaald zijn.
Ik wens uw blasfemie niet aan te horen, mijnheer Dinges.
Hij stond op en ging snel heen. De zon werd al rood door het jonge loof.
Thuis, zoekend naar mevrouw, liep hij langs de spiegel en hij schrok. Hij zag in zijn gezicht een gelijkenis met dat onaangenaam individu. Zo had de vent hem aangekeken, met de wenkbrauwen opgetrokken in zijn gemene twijfel. Hoe kom ik daaraan? dacht hij. De twijfel komt van een plaats waar ik mij altijd ver van heb gehouden, zou het besmettelijk zijn? Laat ik oppassen. Er zijn in elk schepsel, al is het niet menselijk, onregel-