IV
Zij zaten in het schuurtje tussen de pakkisten toen het regende en Klaartje was boos dat hij niet eerder was gekomen. Jan zei: Ik kon niet eerder komen omdat ik die mijnheer Oberon heb gezien, een lelijke man, ik wou dat hij maar nooit meer kwam.
Lelijk? vroeg zij. Ach, wat ben je weer dom, het is juist een hele mooie man, dat kan je toch begrijpen na alles wat mijnheer Sekeris van hem verteld heeft.
Heb jij hem dan gezien? Ik wel. En lelijk is hij, dat zeg ik. Alle jongens gingen voor hem opzij en de politie stond ook al naar hem te kijken.
Wat had hij dan gedaan? Je bent altijd zo langzaam met vertellen, zeg het nu gauw.
Wat hij gedaan had, hoe kon ik dat weten? Ik kwam toch uit school en daar stond hij al, net of hij op een van de jongens wachtte. Ze liepen allemaal met een bocht om hem heen en ze schreeuwden: Oberon! om mij te plagen. En toen kwam hij opeens naar me toe met zijn lange benen en hij zei: Jan, loop een eindje mee, ik moet je wat zeggen en dan krijg je twee roomhoorns of een dubbeltje. Je mag gerust mijnheer Oberon tegen me zeggen. Dus je ziet dat hij het was, maar dat dubbeltje heb ik niet gekregen. Zijn hand was heet en nattig en hij rook vies. Dat zei hij ook zelf, hij zei: de zeep was weg vanmorgen, daarom kon ik me niet wassen, maar jij bent zwart achter je oren. Dat was gelogen want ik was me juist erg goed en ma had me nog nagekeken toen ik naar school ging. Hij had me hard vast en ik kon niet loskomen. In de andere straat, voor de brug, bleven we staan en hij kwam dicht bij me met zijn gezicht, zo kon ik hem goed zien. Eén tand stak naar voren en die was groen en puntig. In zijn neus was haar en hij had griezelige ogen.
Wat voor kleur? vroeg zij.
Dat weet ik niet precies meer. Een beetje groenachtig, net Bengaals vuur, met een rood spikkeltje erin. En zijn haar pikzwart, echt lelijk. Mijnheer Sekeris heeft zich zeker vergist, want hij zei dat hij blond was, een aardige beleefde man met manieren.