| |
| |
| |
Mijnheer Oberon en mevrouw
| |
| |
I
Op die avond was het begonnen, in de kamer met de gele lamp, de tafel in het midden waar de mensen zaten met de kaarten, en de klok in de gang had al tien geslagen, gevolgd door het getinkel van de pendule in het salon. Hij zat nog in de hoek op de vloer gehurkt over het knibbelspel, hij kon er niet mee ophouden voor het hem gelukt was het kleinste zaagje eruit te wippen. Het was maar goed dat hij het niet eerder had opgegeven, want juist toen er weer geroepen werd: Jan, ga naar bed, ik heb het al honderdmaal gezegd, sprong het dingetje eruit zonder dat er een van de andere bewoog. Nu hij zijn zin had gekregen kon hij ze netjes in het doosje doen. En hij stond op, hij keek naar de tafel, vrolijk met alles wat erop was, kaarten, een lei, kopjes, een leeg glas en een glas met melk, een schaal koekjes bij tante Koos en een asbak bij mijnheer Sekeris. De schuifdeur stond open en in het salon zong Angeniet aan de piano dat saaie deuntje, altijd hetzelfde. Tante liet een bitterkoekje vallen toen ze de kaarten schudde en zei dat hij het mocht hebben, dus kroop hij onder de tafel.
Het lag vlak bij de schoen van mijnheer Sekeris en er was al een stukje afgebeten, maar hij vond er nog veel meer stukken en kruimels. Hij hoorde dat ma zei: Manille van rood, Jan ga nu naar bed, het is veel te laat voor een jongen van zeven jaar. En mijnheer zei: Je hebt geluk vanavond, net als ik. Laat die jongen toch wat later opblijven, een enkel keertje zal niet schaden.
Het was prettig onder de tafel, niet al te donker. Hij kon op de wand de schaduwen zien en hier de voeten. Hij had niet gedacht dat ze zoveel lieten vallen. Er lag een vingerhoed, een knoopje van been, een touwtje, een speld, veel as en vooral langs de rok van tante kwamen telkens weer kruimels op het tapijt. Hier kon hij ook beter horen wat ze zeiden. Ma had veel geluk, ze waren er allemaal verbaasd over, nu alweer een zeven en een twee. Celine vroeg of mijnheer geabonneerd was op de harten en Dem lachte hard, maar die speelde niet mee. Het was alleen vervelend dat ze zo dikwijls iets zeiden dat hij niet begreep. Als hij maar een boek had mogen hebben zou hij nu veel meer weten, maar altijd | |
| |
wanneer hij erom vroeg werd er gezegd: Later. En hij kon allang lezen. Maar een boek was hier in huis nergens te vinden. De jongens op straat lachten hem uit en een had gezegd dat zijn vader dan zeker een gierige man was geweest toen hij nog leefde, want hij was toch zelf boekverkoper.
Hij zag de dikke hand van tante die twee bitterkoekjes in haar tas deed, maar een ervan viel weer op de vloer. Mijnheer bewoog zijn voeten en riep: Spadille. Hij had paarse sokken en een bruine onderbroek en naast de poot van zijn stoel lag een stukje sigaar. De schoenen van tante waren omgebogen, die van Celine zaten vol barstjes en er waren twee knopen af. Ze zou nooit meer spelen, zei ze, want ze kreeg toch geen troeven en mijnheer zei dat ze geluk zou hebben in de liefde. Anders dan mevrouw Juppers die de bank had laten springen, maar daar was misère op gevolgd, een brouille, scheiding van tafel en bed. Je kon niet alles tegelijk hebben. Ma wist het al, ze had het van mevrouw Vink hiernaast gehoord. Daarentegen had je die kapitein van de jagers, geen vrouw was tegen hem bestand, maar hij zou wel bankroet gaan voor de traites.
Hij wou dat Angeniet wat zachter zong, niet zo lelijk, want hij kon niet alle woorden verstaan. Morgen zou hij een prop papier in de piano stoppen. Alleen was het duidelijk dat men niet alles tegelijk kon hebben, de liefde en het geluk. Mijnheer Sekeris had vanavond het geluk. Er viel alweer een brok as op de vloer. Het stukje sigaar had een nare bittere reuk, het paste net in de gleuf tussen het elastiek van mijnheers schoen en de sok, het benen knoopje kon er nog bij. Manille, riep mijnheer, hij had ook ruitenaas, maar Celine alweer geen troef. In haar ene kous was een heel klein gaatje, zij voelde niet eens dat de speld haar prikte.
Zijn moeder riep weer dat hij naar bed moest juist toen de klok half sloeg. Je moet van de kinderen wat door de vingers zien, zei mijnheer en hij vroeg: Wanneer is hij ook weer jarig? dan krijgt hij een mooi boek van me. Ja, maar dat duurde nog zo lang, het volgend jaar pas, kon hij het nu maar geven. En of die jongen al zakcenten kreeg? vroeg hij. Hij was er wel veel te jong voor, maar als je al naar school gaat mocht je toch wel iets voor snoepgoed hebben. Dat was aardig van mijnheer, trouwens, de vorige week had hij ook al een stuivertje gegeven. Eigenlijk had dat stukje sigaar niet in zijn schoen gedaan moeten worden, nu kon het er niet meer uit zonder hem te kriebelen.
| |
| |
Dat was een zonderlinge man die mijnheer in Scheveningen ontmoet had, de naam zou hem straks wel te binnen schieten. Een kleine man, blond, met een blozend helder gezicht, een beetje lichtzinnig gekleed, maar erg netjes en zindelijk. Het was een warme middag en mijnheer wou even uitrusten, daarom ging hij naar het terras van het café waar hij wel meer op zondag kwam. Hij zat er pas toen die heer opeens voor hem stond en zijn hoed afnam en heel beleefd vroeg of hij aan hetzelfde tafeltje mocht zitten. Hij bestelde een glas melk en mijnheer Sekeris nam ook melk, maar hij moest er een scheutje brandewijn door hebben, vooral omdat het zondag was. Hoe heette die man nu ook weer? het was een naam als het merk van een sigaar, maar mijnheer kon er niet op komen. Straks zou hij verder vertellen, anders raakte hij in de war, want nu moest hij de kaarten schudden. Die vervelende Angeniet hield maar niet op met zingen van altijd alleen, altijd alleen. Celine stak haar voet verder onder de tafel, nu kon hij met het touwtje twee knopen op de schoen aan mekaar binden.
Ja, een zonderlinge man was het. Hij lachte zo'n beetje en hij vroeg mijnheer Sekeris of hij helemaal tevreden was met zichzelf en zijn medemensen, of hij niets te wensen had, net of ze oude kennissen waren. Tante vond het ook een rare vraag, vooral van een vreemde. Waar ziet u mij voor aan? had mijnheer geantwoord, als ik alles moest opnoemen wat ik te wensen heb was ik morgen nog niet klaar. Daar had die man om gelachen. Dan bent u tenminste nog jong van geest en klaar wakker, had hij gezegd, verbeeld je. Maar wat zou u nu het liefste willen? Nogal familiaar, zei ma. Dat was iets waar mijnheer zich niet lang over te beraden had, met honderdduizend gulden kwam hij al een heel eind ver. En dat had die man jammer gevonden, want als mijnheer iets anders had gewild had hij het hem dadelijk gegeven, maar als dat de eerste wens was zou hij op de vervulling van de andere nog lang moeten wachten. Dat was ook geen nieuws voor mijnheer en hij had gevraagd: Met wie heb ik het genoegen? U bent toch geen tovenaar, wel? En toen had die man gezegd: Ik ben Oberon. Die naam kwam mijnheer bekend voor van dat merk sigaren, maar anders had hij er nooit van gehoord. En hij was weggegaan, zonder zijn melk op te drinken, heel beleefd, met een diepe buiging, een man die zijn manieren had geleerd. Het gekke nu was wat mijnheer daarna ter ore was gekomen, dat | |
| |
allerlei kennissen hem ook ontmoet hadden en dat hij ze ook gevraagd had wat ze eigenlijk wensten. Tante Koos vond het huiverig. En nog gekker, er werd verteld van een juffrouw uit een winkel in de Spuistraat die geantwoord had: Ik wou dat ik zingen kon, en zodra zij thuiskwam kon zij zingen, de mensen zeiden dat zij een mooie stem had, maar voor de waarheid kon mijnheer niet instaan. En dan had hij nog gehoord van een jonge student die om een boek met gedichten had gevraagd en hij had het gekregen ook. Celine geloofde er niets van, Dem ook niet. Hoe heette hij ook weer? vroeg tante. Oberon. Daar moest Celine hard om lachen, het was zo'n gekke naam. De man was niet uit Den Haag, maar hij sprak beschaafd.
De schoen van mijnheer trapte op zijn hand zodat hij even schreeuwde en toen riep ma ongeduldig: Jan, nu naar bed, geen ongehoorzaamheid. Hij hoorde dat er niets aan te doen was, hij moest wel opstaan en allemaal een hand geven. Het was wel vervelend dat hij altijd naar boven moest juist als er iets werd verteld.
Toen hij in de morgen wakker werd had hij gedroomd dat de hele stad geïllumineerd was met rode en blauwe en gele lampjes en ieder lampje heette Oberon. En hij had in de verte horen zingen van altijd alleen, een beetje verdrietig. Het was zondag, hij voelde zich stil. Hij wist dat het gisteren begonnen was, hij zag veel meer en hij kon beter begrijpen. Met het rekenen zou het nu wel vlugger gaan, hij zou zeker netter schrijven. Klaartje was nu naar de kerk, dus moest hij tot de middag wachten voor hij het haar vertellen kon.
's Middags, toen de deur waar de naam Vink op geschilderd stond, openging, zei de meid dat er veel visite was, hij moest maar in de gang wachten tot Klaartje beneden kwam, maar zij moest toch bij de visite blijven. De meid vond dat hij er schoon uitzag en helder uit zijn ogen keek, ze streek hem over het haar.
Lang duurde het niet voor Klaartje de trap afkwam, in een witte jurk met een breed blauw lint om het middel en blauwe strikken aan de vlechten. Ze gingen in het zijkamertje zitten en hij had het knibbelspel meegebracht, maar daar had zij geen zin in, daarom liep zij weg om de bal te halen. Een poosje speelden zij ermee in de gang tot de meid, die een blad naar boven droeg, zei dat het niet mocht, anders ging de lamp nog stuk. Weet je wat, zei Klaartje, ik zal je iets vertellen, kom maar mee.
| |
| |
In de keuken onder de aanrechtbank deed zij het haakje van het luik, het hok daarbinnen lag halfvol met houtkrullen. Zij ging er het eerst in en zat aan de ene kant, hij aan de andere, met de voeten tegen elkaar. De meid, die weer kwam, deed het luik toe, zij zaten in donker.
Hij vond dat haar stem veel zachter klonk, hoewel ze toch niet fluisterde. Eerst moest hij beloven dat hij het aan niemand zou vertellen. Gisteravond was juffrouw Das hier, de juffrouw die zangles geeft, met een nieuwe japon, grijs, heel dun in het middel. Ze had gekeken naar de platen aan de wand, een zee met dikke wolken, een hond die een kind uit het water redt, een bos met hoge bomen. Die vooral vond ze erg mooi, ze was er stil van, ze hield zo van de natuur. Toen speelde ze eerst een beetje op de piano en ze zuchtte telkens. Oom Hendrik was er ook, altijd grappig. Hij vroeg of ze verliefd was en daar kreeg ze een kleur van. Toen was Klaartje ook bij de piano komen staan, haar mama had haar al verboden niet aan de frambozenkoekjes te komen. Er was niets waar ze zoveel van hield, ze had er al vier op en er lagen er nog twaalf. Als de anderen er elk twee namen bleven er vier over, misschien vijf. Vind je het ook zo prettig in donker? vroeg ze. Je kan alles horen wat ze zeggen, als je maar niet achter de deur staat, dat mag niet. Maar nu was ze toch bij de anderen gaan staan want juffrouw Das sprak zacht, soms zo zacht dat mama de hand aan het oor moest houden en de dikke mevrouw Molking lachte wel, maar ze vroeg telkens: Wat zegt u? En weet je waar ze het over hadden? over allerlei rare dames hier in de stad waar de juffrouw les aan gaf. Er was er een, hier vlakbij op de Elandsgracht, een jonge weduwe, en wat die voor mals deed, daar moesten ze allemaal om lachen, maar Klaartje wist niet meer wat het was. Eigenlijk had ze het van al de anderen ook vergeten, behalve van die ene die juffrouw Das ontmoet had. Jan kon toch niet raden wat het was, dus zou ze het maar gauw vertellen, maar eerst moest ze nog een peredrups uit haar zak halen.
Hij vond dat haar stem in donker heel anders klonk, net als een klein geitje en soms net als een speeldoos. Zij gaf hem ook een peredrups en vertelde toen verder. Juffrouw Das had die dame al een paar keer op straat gezien voor dezelfde winkels waar zij ook stond te kijken, een kleine dame was het met erg opvallend blond haar en grote bruine ogen. Eerst had ze gedacht dat het een actrice van de opera was, maar dat kon niet want ze had geen | |
| |
poeder op het gezicht. Toen dacht ze dat het misschien een schilderes was, om haar japon en haar hoed, wel niet opzichtig, maar niet gewoon, met een hele slinger kleine witte roosjes om de rand en een blauw lint dat over haar schouder hing, en de japon zo kort dat men haar benen kon zien. Alle mensen keken ook naar haar, maar ze deed of ze het niet merkte. Voor de pianowinkel hadden ze lang naast mekaar gestaan. Toen keek die dame juffrouw Das aan en ze lachte heel liefjes tegen haar. En ze zei: Als u nog een kind was zou ik u leren spelen en zingen zoals geen mens het kan. Juffrouw Das schrok ervan, zo erg dat ze het niet eens merkte dat die dame weg was gegaan. Oom Hendrik maakte weer grapjes, maar ze zei dat hij zich vergiste, ze had het gevoel dat het heel ernstig was en hij moest niet denken dat het leven gekheid was. En woensdag had zij haar weer ontmoet, in de Bosjes. Ze zat daar op een bank en het had een beetje geregend, zoals op kermis in de hel. En opeens zat die dame naast haar en de zon scheen. Klaartje had haar ook duidelijk gezien, naast de piano, met een blauw lint aan haar hoofd en een witte roos op haar blouse. Maar het zou wel een droom geweest zijn, al sliep ze toch niet, want ze was zo weer weg. Toen had ze tegen de juffrouw gezegd: Weet u hoe u zingen zou? En ze was zelf gaan zingen, zachtjes, zo zuiver als kristal en heel fijn. Juffrouw Das kon het niet nadoen, ze kreeg er een traan van in het oog. En toen had ze iets gezegd dat de juffrouw niet vertellen wilde, ze zuchtte alleen maar en ze zei dat oom Hendrik wijs genoeg moest zijn om niet overal de draak mee te steken. Zij wist heel goed dat ze nooit zo zou kunnen zingen, de dagen van de jeugd waren voorbij en ze had haar ideaal vergeten en wat muziek was. Daar kan je toch geen les in geven want het is niet te leren. En toen had zij gezegd hoe die dame heette en Klaartje hoorde het: Titania.
Klaartje kroop dicht bij hem en fluisterde het nog eens zodat hij haar adem aan zijn wang voelde: Titania.
En oom Hendrik zei iets van de opera en ze lachten allemaal. Maar Klaartje kon niet lachen, want ze moest alleen aan die naam denken, net muziek, toen ze in bed lag had ze het nog gehoord.
Toen vertelde Jan dat mijnheer Sekeris gisteravond ook van een rare man had gesproken waar hij's nachts van had gedroomd, Oberon.
| |
| |
Klaartje moest even lachen en toen zuchtte zij en herhaalde: Oberon.
Zij waren allebei stil, er was niets te horen in het donker behalve het lopen van de meid, zacht op de pantoffels. Toen vond Klaartje het hier warm en stekelig op de krullen, ze moest maar weer naar boven omdat mama gezegd had dat ze bij de visite moest blijven. Maar Jan vertelde nog meer van wat mijnheer Sekeris gezegd had, over de kapitein van de jagers tegen wie geen enkele vrouw bestand was en die bankroet zou gaan. Wie mijnheer Sekeris eigenlijk was? Hij kwam altijd op zaterdagavond om kaart te spelen, vroeger al toen zijn vader er nog was, en hij had een bureau. Er waren mensen die het geluk hadden, had hij gezegd, en andere de liefde. Mevrouw Juppers had de bank laten springen en toen was ze gescheiden van tafel en bed. Hoe heeft ze dat gedaan? vroeg Klaartje.
Maar het luik werd opengeslagen, de meid stond ervoor gebukt en ze zei boos: Die mijnheer is een gemene kwaadspreker, mevrouw is helemaal niet gescheiden en jullie zijn onfatsoenlijke kinderen. Ik zal het aan je mama zeggen. En nu eruit, geen malligheden van Titania en Oberon.
|
|