waard gebleven zijn, met al de weemoedigheid, zeker, maar ook met al de poëzie, die de herinnering eigen is. Het had niet meer dan een zeker gewicht aan zilver gekost.
Toen op een morgen Joris met zijn tas kwam stonden er slechts vijf heren ter ontvangst. Het luik werd weer opgeschoven, het rood gezicht, dat er verscheen, zag er dreigend uit. Een van de heren sprak Joris toe, die opmerkte dat er minder eerbied klonk in de toon: Wij hebben de eer u mede te delen (en hier volgden woorden die hij niet begreep) tot de helft is gedaald. Wij vermoeden dat de reden hiervan u onbekend is. Het zou ons te ver voeren u hiervan een verklaring te geven, die trouwens uw begrip te boven zou gaan, daarom volstaan wij met de kennisgeving dat u slechts de helft van de daalders wordt uitgekeerd. Joris beperkte zich tot de opmerking: Het is ongehoord.
Toen hij thuis over de gevolgen had nagedacht besloot hij zijn dieren minder voer te geven en zijn liefdadigheid te halveren. Aangenaam was het niet, want de papegaaien krijsten, de zangvogeltjes zaten ineengedoken, de katten en de honden keken hem vragend aan. En wanneer hij de noodlijdenden, die bij hem aanklopten, uitliet aan de deur, zag hij iets verwijtends in hun blik.
Bij de volgende termijn werd Joris op dezelfde wijze bejegend. Slechts drie heren traden hem tegemoet, hij werd ongeveer op dezelfde wijze toegesproken en de man achter het luik, met onheilspellend paars gezicht, schoof hem maar een klein hoopje daalders toe.
En Joris was genoodzaakt zijn honden, katten, vogels nog minder voer te geven. Hij ging somber door zijn huis, zich afvragend waar dat naartoe moest, of misschien de tijd zou komen dat hij niet meer te eten had. Hij peinsde over de reden waarom op zijn rechten werd besnoeid, maar hij kon het niet begrijpen.
Het zou droevig en ook eentonig worden het relaas te vervolgen. De morgen kwam dat de deur van de bank niet eens meer voor hem geopend werd en hij terug moest lopen met zijn tas vol papieren. Hij deed nog navraag over zijn renten, de mensen haalden de schouders op of keken hem verwonderd aan.
Het was koud in huis, de provisiekast en de kachel leeg. Er vielen vogeltjes dood in de kooi, de magere katten lagen op de vloer, de magere honden huilden om naar buiten te gaan. De nooddruftigen belden niet meer aan.