valt hem te antwoorden. Ik ben benieuwd naar die geleerde, zeide Clemens, meer niet.
Hoewel er, veel te vroeg in het jaar, de volgende morgen een benauwende hitte over de stad was gevallen, moest Clemens zich met de armen door de samengepakte menigte dringen. De grote klok had tien geslagen, hij had gebeden, hij wachtte met de armen over de borst. Een hevige koude windvlaag voer door de hoge deur en blies alle kaarsen uit behalve de grote die voor het kruisbeeld stond. En toen de zijdeuren gesloten waren, de kaarsen weer aangestoken, zagen de mensen in het midden een stoere kromme gestalte, een vreemdeling naar zijn zonderlinge dracht en zijn groenachtig gelaat te oordelen. Er ging een geruis van verbazing, maar luid daarboven, als de galm van een klok, schoon om te horen, klonk zijn stem, hoewel hij nederige woorden sprak: Ik, zeide hij, ben ongelukkig in mijn onwetendheid. Waarom bestaan er kerken zou ik willen vragen? Voor de religie? Dan kunt gij mij helpen door te zeggen wat religie is.
Hoort de onnozele, riep de predikheer, zijn stem klonk welluidend en schoner dan die van de vreemdeling. Hebt gij nooit van de ware God gehoord die ons geopenbaard is? Hem te dienen, ootmoedig, met geheel ons wezen, dat is onze religie.
De vreemdeling boog het hoofd en zachter klonk zijn stem: Ik heb van geleerden zo veel andere verklaringen gehoord, dat het vrees is, of afhankelijkheid, of een poging om de oneindigheid te begrijpen, of het menselijk deel van de gemeenschap tussen de mens en een hogere macht. Maar ik neem uw verklaring aan. Dan zou ik willen weten of die God bestaat.
Dit zeide hij zo zacht als het gepiep van een vogeltje. Opeens begon daarbuiten de wind te loeien en te brullen, anders zou het geraas van de mensen wel gehoord zijn. De predikheer hief zijn hand en sprak: De wind heeft u antwoord gegeven. Wie doet de storm razen? De zee zieden? Wie heeft de zon en de sterren aan het firmament gezet? Wie heeft het honderdduizend gedierte gemaakt, de walvissen en de vogels, de bomen, de kruiden? Wie heeft de mens geschapen? Wie?
Nog zachter antwoordde de andere: Ik heb op mijn reizen vele namen horen noemen, te veel om te onthouden, Chang-Ti en Anu, Khnum en Varuna, ook wel God, dat geef ik toe. Laat ik dus aannemen dat Hij bestaat. Dan zou ik willen weten waarom Hij gediend moet worden.