| |
| |
| |
De bekentenissen van een honderdjarige
Behalve de eerbied, verschuldigd aan de ouderdom, moet men die ook hebben voor de standvastigheid van William Patrick Flaherty, die op jeugdige leeftijd besloot geen boek te schrijven zolang hij het laten kon en ruim driekwart eeuw trouw kon blijven aan dit besluit.
Eerbied ook voor de oprechtheid waarmede hij er een schreef toen de geest hem eindelijk daartoe dwong. Er zijn in de geschiedenis weinig voorbeelden bekend van schrijvers, die pas na hun honderdste verjaardag hun eerste boek schreven en dat goed deden ook. Weliswaar bevat de Confessions of a Centenarian fouten die het geschrift ontsieren, langdradigheden, omslachtige herhalingen en bijzonderheden, verwarrende afdwalingen, fouten die misschien uit des schrijvers leeftijd voortkomen, maar het toont niettemin duidelijk de gesteldheid van de man die nog te veel geestkracht bezit om te buigen voor de noodzaak van het sterven.
Ruim vijftig jaar geleden was W.P. Flaherty een bekende figuur in Londen, Billy Patty, zoals hij gemeenzaam werd genoemd. Hij werd in 1833 geboren te Cloughjordan, graafschap Tipperary, een boerenzoon. Eigenzinnig was hij van de jeugd aan. Hij liep van huis, werd staljongen, daarna portier van een theater te Dublin, had fortuin met de races en voelde zich vroeg aangetrokken tot politiek en pers. Als publicist en aanhanger van de Ierse partij kwam hij naar Londen, waar hij weldra een man van enig gewicht werd. Tussen 1865 en 1888, een van de querulantste leden van het parlement zijnde, was hij betrokken in alle politieke rechtszaken en financiële schandalen. Daarna verdween hij uit de openbaarheid. Het schijnt, dat hij zijn tweede halve eeuw doorbracht met het beheer van zijn fortuin en met filosofie, het een en het ander met wisselend succes, want hij werd keer op keer arm of rijk en de wijsheid bereikte hem, volgens zijn eigen verklaring, pas bij de nadering van zijn eeuwfeest. Eerst onlangs liet hij weer van zich spreken door dit boek, dat een genot is voor kenners van de Victorian age.
| |
| |
De bekentenissen uit zijn leven tot zijn tachtigste jaar, levendig door de anekdoten over persoonlijkheden die tot de geschiedenis behoren, bevatten niet meer dan ieder ander sterveling zou kunnen opbiechten: eerzucht, winzucht, strijd tussen goede en kwade neigingen, velerlei ongerechtigheid, ijdelheid, veel ijdelheid In overeenstemming met de geringe mate van onoprechtheid, die Flaherty zich verwijt, valt de openhartigheid op waarmee hij over zijn ondeugden spreekt. Geen enkele poging doet hij om verzachtende omstandigheden aan te voeren voor handelingen, door hemzelf als ‘dirty tricks’ aangeduid, en alsof hij een echte christen was tracht hij ze niet goed te praten met een zekere moraal. Met ‘niets dan de waarheid’ toont Flaherty zich eerder een kind van deze tijd dan van de negentiende eeuw. Gelijk verwacht kon worden heeft menigeen zich over die openhartigheid geërgerd en haar schaamteloosheid genoemd. Om een voorbeeld te geven: sprekende over zijn kandidatuur voor het Lagerhuis erkent hij dat hij een tegenkandidaat belasterd heeft. Waar dient de laster anders toe dan iemand te benadelen? vraagt hij, en wat kan men voor zijn mededinger anders wensen dan nadeel, zo veel en zo erg mogelijk? Wie belast met gewetensbezwaren ten strijde gaat, begrijpt niet wat strijd is, hij blijve liever thuis en vergenoege zich met het halmaspel. Politiek zonder gemene streken, waarvan laster nog de minste is, is een onding. - En dit uit de mond van iemand die geroepen is om 's lands belang te dienen!
Over de politiek laat hij zich trouwens zo misprijzend uit, dat men zich afvraagt op welke wijze hij zich daarmee beziggehouden heeft. Er is, zegt hij, voor de laaghartigheden der politiek een verontschuldiging. Voor het vak van staatsbeheer melden zich alleen diegenen aan die met weinig intelligentie gezegend zijn. Wie met een goed verstand begaafd is, zal zich liever toeleggen op wetenschap, nijverheid, koophandel dan op een beroep dat slechts als maatschappelijke stand een beter aanzien geniet dan dat van een goochelaar. Alleen domkoppen kunnen zo aanmatigend zijn het bestuur van een volk op zich te nemen en de domheid verontschuldigt veel. Zulke paradoxen verklaren waarom ernstige beoordelaars de schrijver kinds noemden en het boek geen aandacht waard.
Kinds is Flaherty echter geenszins, men hoeft om dit te beseffen | |
| |
slechts het belangrijkste deel van de bekentenissen te lezen, waar hij over zijn ouderdom spreekt.
Wie de eerste verschijnselen van veroudering waarneemt, op welke leeftijd ook en van welke aard zij mogen zijn, voelt bovenal de weemoedigheid ervan, de weemoedigheid van het vertrek, van de herfst, van de voorstelling die gedaan is. Geen volwassene zal naar de ouderdom verlangen. Flaherty beweert dat hij over de zeventig genoeg begon te krijgen van de levensbloei en nieuwsgierig, ja verlangend uitkeek naar zijn ouderdom. Verlies van tanden, verdunning van haar, beide in nauwelijks te noemen mate, waren tot dusver de enige voorboden, waarop hij evenwel geen acht sloeg. Ik meende dat dit hart genoeg gehamerd en gebonsd had van kwade hartstochten; dat dit hoofd meer dan genoeg gezwoegd had met gedachten die mij niet tot mijn voordeel van het redeloze dier onderscheidden; ik begon mij af te vragen of de rust mij meer behagen zou dan de inspanning waar ik mij tot dusver in verlustigd had. Het was nog slechts nieuwsgierigheid, meer niet, want wanneer ik mij het leven van een heer in ruste voorstelde, werd ik draaierig in het ingewand. Toch was de gedachte een aanwijzing dat het verlangen ernaar, hoewel nog ongeboren, in aantocht was. En ik reken dan ook dat ik, in die tijd van overmatig welvaren in Grosvenor Gardens, kort na mijn vierenzeventigste verjaardag, het eerste voorteken van mijn einde herkende in het verlangen naar rust. Ik voelde mij dikwijls en gauw verzadigd. De zeldzaamste sigaren liet ik onaangeroerd wanneer ik er pas vijf of zes gerookt had, meer dan een halve fles port smaakte mij soms niet voor het eten en ik maakte mij zorgen dat de voorraad in de kelder door anderen gedronken zou worden. Gelukkig heeft dit onpasselijk gevoel van verzadigdheid niet lang geduurd en werd het spoedig gevolgd door een heviger begerigheid naar wijn, tabak en voedsel. Het was ongetwijfeld een symptoom van verval mijner levenskrachten. - Men ziet dat de krasse man hoge eisen stelde.
Mijn eigenlijke ouderdom, zegt hij verder, begon pas tien jaar later toen ik besefte dat voor velerlei dingen mijn belangstelling tanende was. Een mijner gebreken, waarvan ik tot nu toe veel heimelijk verdriet had gehad, was een buitengewone schuchterheid jegens vrouwen. Zolang ik mij herinner had ik nooit een persoon van het ander geslacht recht durven aan te kijken. De | |
| |
behoefte van mijn ziel om een vrouw te beminnen bleef altijd onvoldaan enkel door deze ziekelijke angst en hoe groot die behoefte geweest moet zijn kan ik nu eerst beseffen, nu ik mij duidelijk herinner dat er geen uur van mijn leven voorbij was gegaan zonder dat ik aan de vrouw dacht, aan de begeerte om er een de mijne te noemen. Bedenk ik dit, dan vind ik het verwonderlijk dat er in een hart als het mijne, vervuld van zo veel andere heftige begeerten, waarvoor ik altijd verzadiging wist te vinden, ook nog plaats kon zijn voor deze, waarlijk niet de minste in hevigheid. Op de leeftijd nu, waarvan ik spreek, verlieten mij de gedachten aan de vrouw. De vrouw werd voor mij een begrip en ik bevond dat ik daar geen belang meer in stelde. Het besef echter dat ik deze belangstelling verloren had, liet mij niet geheel onverschillig, ik peinsde erover en kwam tot de slotsom dat hiermede eigenlijk de oude dag was aangebroken. Het heeft jaren geduurd voor ik inzag dat ik mij toen vergiste. De oude dag, ja, die was gekomen, maar een belangstelling van hoger orde voor de vrouw keerde als een zuivere lente terug.
Tegelijkertijd met die voor het begrip vrouw gingen andere belangstellingen voor mij verloren.
De oude heer vertelt dan hoe hij op die leeftijd over politiek en partijen dacht en men merkt op dat hij dit nu zonder verachting of sarcasme doet. Westminster, zegt hij, was zo iets als een theater voor mij geworden, een speelplaats voor lieden nog jong genoeg om behagen te scheppen in zulk soort spel, en het verslag in de krant van hetgeen daar gebeurde las ik evenmin als de kunst- of modeberichten.
Dat ik mij in een tijdperk van overgang bevond en de ouderdom nog niet bereikt had, maakte ik op uit een ervaring die ik al meer had gehad. Zolang de mens leeft, in de zin dat hij groeiende of veranderende is, verliest hij niets zonder iets te winnen. Ter vergoeding van de belangstellingen in de vrouw en in de politiek, die mij thans ontgaan waren, vermeerderden mijn belangstellingen in geld, in voedsel en, nogal zonderling voor een grijsaard, in sport. Deze dingen vertegenwoordigden voor mij: macht, gezondheid, jeugd, en dat mijn levenskrachten zich daaraan vastklampten, bewijst, dunkt mij, dat mijn oude dag nog geen decadentie was. Mijn fortuin was hecht genoeg om alle gebeurlijkheden te trotseren, hetgeen bleek toen kortzichtige lieden van onze aloude sterlingwaarde een bedriegelijke schijn | |
| |
maakten. Toch zat ik met een gloed in het hoofd, zoals ik nooit gekend had, te rekenen om het te vermeerderen en ik was er trots op dat ik het goed deed, want de cijfers werden gestadig hoger. De geldzucht is een verkeerde hartstocht, toegegeven, maar in die dagen meende ik nog dat het beter is van een verkeerde hartstocht vervuld te zijn dan van geen enkele. Ook de maaltijden waren mijn vrolijkheid. Mijn dokter had mij ettelijke spijzen ontraden en hij had mij gewaarschuwd vooral niet te veel te eten, maar wanneer ik aan tafel ging zitten was mijn honger zo groot dat ik tot mijzelf kon zeggen: Die geleerden vergissen zich weleens. Een hele kip smaakte mij nu beter dan vroeger een halve en Johnston, ziende dat ik er genoegen in had, plaatste de hele baron of beef voor mij ter bewondering. De eetlust ontaardde zelfs in snoeplust en ook van de kruisbessentaart nam ik gaarne grote hoeveelheden. Ik voelde het inderdaad als een compensatie voor een zeker gemis om heel de dag op iets zoets te kauwen, hoewel ik begreep, dat de onmatige gretigheid een veeg verschijnsel van de ouderdom was.
De sport behaagde mij thans op andere wijze dan voorheen. Vroeger was het mij om de winst te doen, nu om het spel. Helaas, heb ik hier slechts enige jaren van kunnen genieten. Zodra ik merkte dat mijn spelgenoten bij tennis en bowling speelden louter om mij een genoegen te doen, had het geen bekoring meer voor mij. Het was op hun gezichten te lezen: Halve kracht, want de sukkel is kort van adem. De mensen kunnen hard zijn niet alleen tegen kinderen, ook tegen ouden. Wellicht had ik mij nog kunnen bezighouden met golf, maar een sport, die beoefend wordt enkel voor de gezondheid, trok mij niet aan.
Hiermede ging het vermaak uit mijn leven. Hiermee trad met volle ernst de ouderdom in.
Weemoedig zijn de bladzijden waarin hij van het weemoedigste verschijnsel spreekt, het gevoel van eenzaamheid. Op een morgen, zegt hij, terwijl ik mij kleedde hoorde ik iemand praten en tot mijn verbazing ontdekte ik dat ik het zelf was. Toen ik er Johnston naar vroeg, gaf hij toe dat ik het al enige jaren had gedaan. Ik was gescheiden van mijn medemensen, ik deelde mijn gedachten mede aan het Niet. Dit was het noodzakelijk gevolg van het verlies mijner belangstellingen. Ik was alleen in mijn huis, op straat, in gezelschap. En die eenzaamheid nam zo snel toe, dat ik lang voor mijn honderdste jaar een gevoel had in een wereld | |
| |
te zijn die ik niet kende. Hoe langer hoe meer zag ik rondom mij mensen, die grootvaders waren en toch niet eens bestonden toen ik al grootvader had kunnen zijn; mensen die mij aankeken als een curiositeit, die niets tot mij te zeggen hadden, tot wie ik niets te zeggen had; mensen met belangen die ik, belangeloze, niet begreep en niet trachtte te begrijpen; mensen die mij onverschillig waren, zoals ik hun onverschillig was. Of W.P. Flaherty, eertijds honorable member for Cork, rechtop stond ergens in een huis of languit lag ergens op een kerkhof, wie zou ernaar vragen?
Toch had ik in mijn eenzaamheid een vreugde, een andere compensatie, want ik was nog groeiende. Ik sufte met één enkele gedachte: de vrouw. Onwetenden noemen dit een verschijnsel van seniliteit, maar zij die beginnen te zien waar de ziel naar vraagt, kennen deze dageraad.
Aan het einde van zijn leven werd Flaherty een swedenborgiaan. Hij gelooft dat hij al voor hij de aarde verlaten heeft verkozen is tot het hemels gezelschap en dat hij aanstonds, gewoon zoals hij is, de hemel zal binnentreden. Zeer oude mensen, zegt hij, zijn gelukkig.
|
|