boven terwijl hij voor het stuk zat, prees het geestdriftig en noemde Moeijens de knapste ambachtsman van heel het land.
Moeijens antwoordde niet. Het is een raadsel, dacht hij, die lijst heb ik niet gemaakt en toch heeft een ander hem ook niet gemaakt; als ik het had gedaan zou ik er minstens twintig jaren voor nodig gehad hebben. En hier staat het ding, in een nacht gemaakt, gemeten, gesneden, gezaagd, gevijld, gegroefd, gelegd, gevoegd, gepolijst, uit meer dan duizend stukjes, terwijl ieder stukje mij een dag werk gekost zou hebben. Wie heeft het dan gemaakt?
Hij luisterde niet naar de lof, hij zag in de spiegel een andere Moeijens, die hem geld bood. Hij weigerde het geld, zeggend dat hij het niet verdiend had. Maar de koopman sprak beneden met de moeder. Die man, zeide hij, is bescheiden.
De derde en de vierde lijst werden evenzo gemaakt en geleverd. Maar de schepen, die de grote kast besteld had, en andere burgers, die eveneens opdracht voor weelderig huisraad gegeven hadden, kwamen elke morgen vergeefs aan de deur. De jongen is weer lui, zei de tante, en zij schold hem, zij dreigde hem geen eten te zullen geven.
Maar Moeijens deed wat hij gewoon was te doen, hij zat op zijn zolder te berekenen en te ontwerpen en wanneer hij daar genoeg van had borg hij passer en maatstok weg en ging wandelen. Soms dacht hij aan het raadsel, maar meestal keek hij hoe de eenden in de singelgracht zwommen. Op deze wijze vorderde het ontwerp voor de grote kast zeer langzaam, terwijl er voor de andere opdrachten nog niets gedaan was.
Eens, toen hij in de eerste morgenschemer op het punt stond op zijn kousen de trap af te gaan, bedacht hij zich dat hij de vorige middag zijn passer niet opgeborgen had. Daarom ging hij voorzichtig naar de zolder. Aan de wand stond de kast en een man was bezig met een van de deuren. Hij had bruine kousen en een blauw buis zoals Moeijens droeg. Hij keerde zich om en Moeijens zag dat hij het zelf was. Ja, zei de andere, de dingen moeten ook gedaan worden, en als de ene Moeijens altijd tot morgen uitstelt, moet de andere heden werken.
Dat is makkelijk, zei Moeijens de achterstallige.
En ook moeilijk, antwoordde de andere. Morgen ben ik de uitsteller en jij de werker.
Moeijens kreeg gedurende veertig jaren vele opdrachten, die