Dit papier kwam in de prullenmand, vandaar op de belt en de wind woei het weg.
Een engel, die op een berg zat te kijken naar de schone aarde, raapte het op en las het. Bewaar me, riep hij en stond op om het zijn meerderen te melden, want hij was een kleine El. Toen Michaël ervan hoorde liet hij een brief schrijven die hij twee engelen van de derde rang opdroeg bij de godloochenaar te bezorgen. Zij schelden aan en wachtten op antwoord. Krijn las het verzoek onmiddellijk voor God te verschijnen. Dat is niet mogelijk, zeide hij, want God bestaat niet, en hij wierp de brief in de prullenmand. De ene engel gaf hem te verstaan dat een verzoek als dit, indien niet voldaan, gewoonlijk door een dwangbevel gevolgd wordt, waaraan de andere toevoegde: Bovendien, wat kan het u deren als gij gelijk hebt? Onzin, ik heb gelijk, antwoordde Krijn, de deur dichtwerpend.
Michaël haalde de schouders op over de verregaande verstoktheid en liet natuurlijk het dwangbevel opstellen. Vier kloeke strijders, engelen van de tiende rang, zwaard en harnas aangegord, begaven zich op weg, aangevoerd door de kleine El die het bevel moest dragen.
Toen zij, omstreeks vier uur in de namiddag, in de straat kwamen waar Krijn woonde, stonden zij stil en keken elkander aan. Het is niet te zeggen wat hun gedachten waren, maar wie die straat kende zou toch menen dat hij ze raden kon. Er was geen stad in heel het land, hoe klein ook, die saai genoemd kon worden, want het volk bruiste van onstuimig leven met een overdaad van idealen. Deze stad echter, waarvan de naam vergeten is, was de geest des tijds ontgaan en scheen zich eindeloos te vervelen, ondanks al het gekibbel. En in die stad de straat van Krijn, veel te wijd, met veel te lage of veel te brede huisjes, alle grijs gepleisterd, alle van spionnetjes voorzien, met gesloten deuren en glimmende ruitjes. Zelfs geen kip zou er willen lopen. Men verwondert zich dat niet allen die daar woonden godloochenaars waren, en dat zou hun dan wel niet vergeven kunnen worden, maar toch niet ten volle aangerekend.
De gewapende engelen waren mild gestemd toen zij stilhielden voor de deur. Die werd geopend en zij zagen de tweede verzachtende omstandigheid voor zich. Hoe kan men, in de saaiste straat van het land wonende, iets anders verwachten dan een saaie