| |
| |
| |
Het aardig meisje
Er moet nu eens verteld worden van dat aardig meisje, dat vele harten in lichterlaaie zette, blakend van tedere verwachting, allen voor een ogenblik wanhopig maakte en ten slotte iedereen verraste door haar onafhankelijkheid. Het was een geval als een kijkspel zo zonderling, men moet oren en ogen openhouden om alles te verstaan.
Het aardig meisje heette Colombine, zij had leliewitte wangen met rozekoontjes en glad haar geel als de boterbloem, zij droeg een wijde rok en een nauw keurslijf van witte taffetas bezaaid met blauwe moesjes, daarbij een blauw halssnoer en een tasje van blauwe kraaltjes. Haar vader Papa, een brave man in een bruine jas en met een glimmend hoofd, verwachtte de beste man voor haar, daar had hij ook wel reden voor.
De plaats der handeling was een marktplein, op de achtergrond een rococo-kerkje en een stadhuisje met een hoge stoep, op de voorgrond tegenover elkaar gelegen twee wijnhuizen, De Zon en De Maan genaamd, ieder met een lindeboom, een bank en stoeltjes voor de deur, en ter wederzijde kleine winkels met uithangborden. Daarboven lucht en wolken. In het stadhuisje, waar hij burgemeester was, woonde Colombines vader, zodat hij altijd op de stoep te zien was. En achter het plein klonk een stem, die soms aanmoedigde, soms berispte, men zou zeggen de kijkspelbaas; zonder ophouden ook een orgeltje dat wel een dozijn verschillende deuntjes om beurten speelde al naar het in zijn zin lag.
Aan het begin was het plein verlaten. Maar zodra het orgeltje zijn eerste wijs liet horen, de bekende tarantella: Zeg juffer moet je niet opstaan, moet je niet naar je winkel? ging de deur van het stadhuis open en Papa trad buiten met het meisje aan de hand, hij wees haar de stoep af te gaan en rondom het plein te wandelen. Hijzelf bleef kijken, over het hek geleund.
Op dat ogenblik klonk er buiten het plein een heldere bariton, begeleid door het geratel van een rad. Boeren en burgers, riep hij, nu zal je eens wat zien. Dat deerntje kiest zich straks een | |
| |
man. Komen jullie allemaal hier om te wedden zoals de rijkelui doen, ik ben geen bookmaker, maar een eerlijke loterijman met het rad van de fortuin. Hier kan je de namen van de mannen lezen, zet je geld op een daarvan en als die wordt uitverkoren, krijg je twintigmaal zoveel terug, en zo verdient een ander er ook wat aan. Hij had zo'n vrolijke stem dat niemand die kans missen wilde, alle mensen namen een lot, het geld rammelde in de bus.
Stilte, riep de stem achter het stadhuis, hier komt de blaag. Allee, mijn jongen, moed gevat.
Het orgeltje zette in: Aan de oever van een snelle vliet. Een jongeheertje kwam te voorschijn naast het wijnhuis, keurig in blauw fluweel en zijn hoed wat scheef. Papa daar op de stoep kruiste de armen en keek grimmig met diepe rimpels. De blaag liep aarzelend met zijn handen dichtgeknepen, hij schokte zijn hoofd en hij stotterde: Dag, juffrouw. Zijn mond met tanden bleef openstaan. Colombine keek naar zijn schoenen, maar zij had zijn tanden wel gezien. Wat naar, zeide zij, het is nog zo vroeg en ik heb wel zin, maar ik mag niet van Papa. Met de schemer misschien wel.
Zij gaf een knikje, de blaag ging zitten voor De Zon.
Met kwam Jokke de koekenbakker uit het steegje naast De Maan, wit van muts en voorschoot, blond van krullen, en met zijn doos vol lekkers stiet hij bijna tegen het meisje. Zij lachte dadelijk omdat hij zo lachte en toen hij haar een soes gegeven had en geknipoogd, zeide zij met de room aan de lippen: Ja zeker mag ik je graag, misschien kan het tussen ons wat worden, dat zeg ik je na donker en breng dan roomhoorns mee, want daar houd ik van. Jokke hield zijn hoofd dicht bij haar, maar Papa ginds liet duidelijk hm hm horen, dus ging hij onder de linde zitten, terwijl het orgeltje speelde: Marlbrouck s' en va-t-en guerre.
Een kramer in een gestreept hemd kwam fluitend over het plein, bespeurde haar en liep vlug op haar toe. Je bent warempel een beeldig meisje, zei hij, ik neem je dadelijk tot vrouw en kijk wat ik je geven zal. Toen haalde hij uit zijn tas linten en kanten kragen, zijden doekjes, passementen. Hemeltje! riep Colombine in de handen klappend, dat er zulke snoezigheden bestaan! Heus, ik zou je dadelijk willen omhelzen, heus ik wil het met jou wel aan, maar ik moet Papa eerst vragen. Zij keek, zij zag dat Papa de hand ophield of hij het al te mal vond. Ik zie je later wel, fluisterde zij.
| |
| |
Een zanger met een zwarte knevel, kaplaarzen, een gitaar en een flambard schreed van de kerk, zingend: Zoowy - zoowy zo dwingelandy! in de maat met het orgeltje. Colombine sloeg de ogen verrukt ten hemel, zuchtend: O zalig de vrouw van een kunstenaar te zijn! En zo stond zij toen hij tokkelend voor haar kwam. Hij boog met een wijde zwaai van de flambard, hij sprak: Met u win ik de hoogste lauweren... Lauweren! herhaalde zij. En toen hij zeide: De mensen zullen naar u wijzen: ziet, de vrouw. van de beroemde kunstenaar, kreeg zij tranen in de ogen. Geen duit in zijn zak! riep uit de verte haar Papa en Colombine beduidde de zanger met gebarenspel dat hij geduld moest hebben, zij wees hem een stoel onder de lindeboom.
Vooruit, haal op! riep de stem achter het stadhuis en een hardloper kwam hijgend aangelopen, met blote benen en het nummer één op zijn borst. Hij had houten schoenen die klopten op de grond en vlak voor het meisje bleef hij staan, maar hij trappelde nog. Ik heb gewonnen, riep hij, tweemaal zo hard als een paard, is dat niet kranig? Heerlijk is die sport, zei Colombine, ik houd er ook zo van, maar Papa is ouderwets en vindt het niet netjes met blote benen. Wacht nog een dagje en drink een glas melk daar in De Zon.
Het orgeltje hield even op maar begon toen hard te spelen: La donna è mobile. En uit de snoepwinkel kwam de besteedster, uit de drogisterij het begijntje naar Colombine toe, de ene in groene saai, de andere in het zwart. Beste kind, zei de besteedster, luister niet naar manvolk, je komt er altijd bedrogen uit. Werk liever voor je brood. Ik heb een mooie dienst voor je, de tulen muts zal je helder staan op dat blonde haar. En het begijntje: Wees braaf, mijn kind, bedenk dat niet alles goud is wat er blinkt. Bij ons in het hofje vind je genoeg te doen en wij zullen je wel leren hoe je bidden moet. Colombine draaide in de rondte, het deuntje neuriënd: La donna è mobile. Toen gingen besteedster en begijntje zitten voor De Maan.
Tot de verbazing van Papa, die dadelijk schold, verschenen uit het stadhuis gearmd Pulcinella de grappenmaker en Jurriaan de zakkenroller, Jurriaan als heer gekleed met een boord en een bolhoed, Pulcinella in zijn geruite pak, zingend uit volle borst: We are soldiers of the queen, my lad! Het is alles uitvaagsel, riep Papa, misschien ben je nog te jong voor mannen van fatsoen. Colombine, die het hoorde, begreep wel dat zij met geen van | |
| |
beiden vrijen mocht. Mijn duifje, zei de grappenmaker terwijl hij een borst opzette als een doffer en begon te kirren. Zij giechelde. Kijk eens, zei de zakkenroller terwijl hij een zijden beurs met een kwastje ophield. Sapristi, riep zij, de beurs van Papa! Neen, jongens, veel kans hebben jullie niet, maar je kan nooit weten hoe een stuivertje rolt. En zij giechelde nog harder.
Papa floot op zijn vingers ten teken dat hij in zijn schik was. De schoolmeester, met bril en pruik, trad recht over het plein naar voren of hij zijn benen niet bewoog en zijn armen gingen heen en weer. Die ook al? zeide Colombine. Jongedochter, vroeg de meester, zet ge altijd de puntjes op de i? Men moet nauwkeurig zijn en wie het niet is kan het leren. Ach meester, antwoordde het meisje, eerlijk duurt het langst, ik trouw niet graag met u. De besteedster zei zopas nog dat manvolk bedriegelijk is. Misschien heeft de besteedster zin in u.
Een beetje meer respect, riep de stem achter de kerk.
De meester ging zitten op een bank, luid zingend: Es ist im Leben hässlich eingerichtet!
Maar het orgeltje overstemde hem met de meeslepende melodie van: Vooraan in de Amstel ligt een krokodil. Papa op de stoep hield niet op met buigingen te maken. De maarschalk, met hoge beremuts en rinkelende sabel, gearmd met de vaandrig, die de borst vol gouden tressen had, marcheerde naar Colombine, een, twee, een, twee, halt. Dame, sprak hij, ik vraag uw hand. Een koninkrijk ligt morgen aan uw voeten. De vaandrig riep: En ik geef je overmorgen een keizerrijk. Papa zette de handen aan de mond en schreeuwde: Leve de maarschalk! De macht is alles! Het aardig meisje maakte een buiging met de tippen van haar rok tussen middelvinger en duim. Edele heer, zeide zij, Papa vindt dat ik nog te jong ben voor de mannen van fatsoen. Mooie vaandrig, vraag mij vanavond voor een dansje. Mijn hart raakt in de war en mijn hoofd loopt om.
Wat anders! wat anders! riep een jongen buiten. Colombine staarde met grote ogen. Maar de man achter de kerk had de jongen wel begrepen, want het orgeltje draaide vervelend die deun van: Vooraan in de Amstel. En de muziek veranderde dadelijk in het lustig wijsje: Er kwam eens een boertje van Gelderland, káádilleki-kadilleki-kadau.
Papa slaakte een kreet van bewondering, hij sloeg zich op de heupen van de pret. De rijkaard, eenvoudig in het grijs gekleed,
| |
| |
met een hangslot aan zijn vest, tripte voorzichtig over het plein. Het aardig meisje stond van schrik evangen. Papa, sprak zij terzijde, zal mij zeker dwingen met die mijnheer te trouwen. Zijn rijkdom wil ik wel, maar emzelf niet, hij heeft iets van een schaap in zijn gezicht. De rijkaard zeide: Een miljoen voor iedere vinger en als je eens naar een andere man kijkt word ik niet kwaad. Zeer goed, mijnheer, laat mij vijf minuten om mij te bedenken.
Domme meid, riep de stem daarachter, sla dadelijk toe.
Maar er klonk alweer een ander wijsje: Jadis à Pontoïse j'avais un bon goût, en de markiezin, in moiré en met een lange sleep, schreed statig aan. Papa stond met gebaren van wanhoop. Meisje, sprak de markiezin, de ene helft van de mannen is ver beneden je en de andere ver boven je geplaatst. Bega geen mésalliance te hoog of te laag. Als je geduld hebt komt er wel een die bij een burgemeestersdochter past en in afwachting neem ik je als dame de compagnie. Zeer vereerd, mevrouw, antwoordde Colombine, wees zo goed hier plaats te nemen voor het wijnhuis van De Maan en ik zal terstond Papa erover spreken.
Ach heertje, riep zij, toen zij zich omkerend de volgende komen zag, wat is dat een mooie jongen, die neem ik zeker en gewis. De saletjonker, met witte satijnen pandjas, ringen aan de vinger en geurend van eau de Portugal, maakte danspasjes, drie naar rechts en drie naar links, hij boog de knie voor Colombine en bood haar de bloemetjes uit zijn knoopsgat aan. Zij boog zich neder en fluisterde hem iets in het oor. Papa riep uit de verte: Een leeg vat, meer niet, maar zijn papa is goed voor al zijn rekeningen.
En al die mannen, gezeten voor de wijnhuizen De Zon en De Maan, sloegen zich diep teleurgesteld op het hoofd, maar zij gaf de jonker een duwtje om bij ze te gaan zitten, want zij had een andere al bespeurd, Jantje de nachtbraker, een fidele jongen. Dat is de bandeloosheid in eigen persoon, riep Papa, maar zij hoorde het niet, zo smachtend klonk de stem van Jan: Oh madama la luna, en het orgeltje kweelde mee. Trouwens, al had Colombine het gehoord, zo erg zou zij het niet gevonden hebben, want een heel klein beetje bandeloosheid mocht zij wel. Toen hij voor haar stond met de armen open, zeide zij: Ach Jantje, is het 's nachts prettiger dan overdag? heus waar? ach ik zou wel met | |
| |
je mee willen een hele nacht, straat in, straat uit, en zingen van madama la luna, maar kijk, Papa staat op de stoep.
Het orgeltje hield op. De stem daarachter riep: Meisje je moet kiezen gaan. Papa riep: Dochter, denk aan je oude vader. En alle mannen voor de wijnhuizen stonden op en trokken hun kleren recht. Toen begon het orgeltje weer van: Vooraan in de Amstel ligt een krokodil, en allen gingen weer zitten, geërgerd of gelaten.
De criticus kwam aan, een welgeschapen persoon, met een paar ogen waar het verstand uit blonk, reet zijn wijsvinger vooruitgestoken. Papa stond met open mond te kijken wat dat te beduiden had. Onervaren kind, sprak de criticus, het leven is een doolhof, waar honderd karakters wenken om je de weg te wijzen, maar als je het oordeel mist, kom je zeker in de val. Trouw geen van die verlokkers of je wordt uitgefloten door het publiek. Wees de mijne, ik geef je helder inzicht, scherp oordeel, en je hebt geen ongewisheid meer in het leven. Dank u, mijnheer, antwoordde het meisje, ik denk dat ik het oordeel al zie en heb ik het mis, dan vraag ik u om raad.
Twee lichtstralen, naast de kerk en naast het stadhuis, schoten over het plein, dat beschenen werd half rood en half blauw. De klepperman trad aan. Het orgeltje begon zacht en plechtig: After the ball was over, terwijl hij stilstond voor ieder huis en eentonig riep: De tijd, de tijd. De klok heeft zes, de klok heeft zes, en tweemaal zes maakt twaalf. Voor heden is het gedaan en morgen geeft weer een dag.
Papa daalde de treden van de stoep af en kwam naast het meisje. Alle gasten van De Zon en De Maan, rijzend van de stoelen, schaarden zich in een kring rondom. Dat aardig meisje moet kiezen gaan, werd achter de kerk geroepen, krijgsman, rijkaard, nar of meester, wie zal de gelukkige zijn?
En buiten klonk weer de heldere bariton van de loterijman: Boeren en burgers, opgelet, de grote prijs wordt nu getrokken, één moet er winnen, wie zal het zijn?
Het orgeltje werd plotseling stil middenin After the ball. Papa wees in het rond: Meisje, kijk ze nog eens allemaal aan, meisje, je moet kiezen gaan.
Colombine maakte een buiging voor de hele kring, haar armen sierlijk wijd uiteen. Mooie heren, zeide zij met haar liefste stem- | |
| |
metje, ik vind in jullie allemaal iets aardigs, ik had jullie allemaal graag tot man genomen, maar dat mag niet van Papa.
Toen bleef zij voor haar vader staan, zij stampte met haar voetje op de grond en zij zeide: Papa, ik wil geen marionet meer zijn. Papa, ik wil een echte man.
Zij deed een sprongetje van de markt in het publiek, zij viel de loterijman in de armen. Boeren en burgers, riep hij, zien jullie dat wel? De fortuin komt altijd onverwacht.
Op het marktplein dansten allen met elkaar en het orgeltje speelde: Lang zal hij leven in de gloria! Papa hield niet op met buigen.
|
|