Hij zag het ook aan de hond, die al aan de hoek gesnuffeld had met de staart tussen de poten, maar nu zonder vrees in de steeg kwam. Dag Fik, zei hij, geen mens zo arm of er is een hond nog armer.
En mijmerend over het lot van mens en hond ging hij door de deftige straat, waar niets te zien was, behalve een stuurloze gedaante, die hij ongemoeid liet in de hoede van de patroon der dronkaards. Op het plein, waar hij toen kwam, stond het gebouw van vermakelijkheden, eenzaam, bewaakt door een rij van schelle lichten. Hier hoefde hij niet te luisteren, de vermakelijkheid was lang voorbij.
Toen was er nog de lange weg te gaan onder bomen, die hij vertrouwen kon, zij hielden zelf van stilte in de nacht. Algoet bleef pas staan voor de gevangenis van steen en ijzer, donker boven het loof. Jawel, hier werd bewaakt, maar niet voor het verlangen naar de wereld. Hij hoorde zuchten, klagen, roepen, hij moest wel een ieder iets beloven. Wel een half uur stond hij met antwoord op vele vragen. En de cipier, die daarbinnen rondging, zag slapende hoofden die bewogen en hier en daar een glimlach.
Maar hij moest voort, het werd laat, het gasthuis wachtte nog. En toen hij al die lichte vensters aanzag, schudde hij het hoofd en dacht: Hier moet ik veel beloven. Stil maar, schepsels, jullie zijn in goede handen en dit huis is dicht omringd van gebed en hoop. Morgen of overmorgen is het weer goed. Er wordt hier veel geduld, meer dan ik kan horen.
Hij ontwaarde de Slaap, die zonder gerucht naar hem toe was gekomen en zei: Ik ben al drie keer binnengegaan, maar er zijn altijd geesten die mijn werk bederven. Ga dan een vierde keer, zei Algoet. Je weet dat ze je juist voor de morgen nodig hebben. Voor de gezonden zal ik wel zorgen, blijf jij hier.
Hij liep door de nieuwe buurten, met alle huizen ordelijk en donker, en voor ieder huis bleef hij even staan. Hier lag een vrouw met gedachten aan meubelen, aan meid, aan geld, en hij blies ze weg. Daar en hier en ginds hoorde hij zorg en onrust, over het werk, het loon, de vriendschap, het verraad, het onrecht, over geld en nog eens geld. Mensen, zei Algoet, dat zijn dingen die je morgen weer vergeet. Wil je zonder zorgen zijn, bidt dan om de geest die je hele ziel vervult, maar hoe weinigen van jullie durven zo iets aan? Geeft je over en weest klein, ik ben