| |
| |
| |
VIII
Toen omtrent de tijd van Pasen het nieuwe groen onder beurtelings zon en regen over Blankendaal was verschenen werden de jonge stemmen er weer gehoord, sterker en dieper. Hier, zoals het altijd geweest was seizoen na seizoen, trok het spel ook de jonge ren van de andere plaatsen aan. Maar in de omgeving van het huis bleef het eenzaam, daar gingen alleen de moeder en haar zuster, langzaam, stilstaand voor perk of struik, soms met een van de meisjes, soms met de baas, en het was een gewoon gesprek want zij zwegen van de treurigheid. De Kroon sprak de laatste tijd weinig met mevrouw, zij wist ook wat hij in de gedachte had.
De luide stemmen klonken vooral op de plekken die ieder groepje zich deze keer voor samenkomst gekozen had, het zomerhuisje of de grote eik, het eilandje of de waterkoepel, en Bastiaan merkte op dat de jongens zich meer met de jongens hielden, de meisjes met de meisjes. Van allen, die er werkten, was hij de man die bij al die groepjes vrolijk werd aangeroepen, hier om zijn mening in een geschil, daar om een raad of een dienst. En hij hoorde ze graag, hij haastte zich niet en liet er wel een kwartiertje voor gaan.
In het zomerhuisje onder de linde kwam iedere morgen van de vakantie David Vroom met zijn boeken, want hij wilde voor het examen werken, iets later kwam ook Marius dan, eveneens met boeken, en zij lazen aandachtig voor de open deur, soms de hoofden te zamen over dezelfde bladzijde. Toen Bastiaan naar de boom stond te kijken traden zij buiten en vroegen wat er te zien was.
Geen wonderen, antwoordde hij, hij heeft de late vorst beter doorstaan dan de andere linden en hij zit weliger in het lof. Maar als jullie hard moeten leren doe je het toch beter thuis waar je niet gestoord wordt?
Jawel, zeide David, maar we werken samen en voor ons allebei is het hier halfweg. Hij moet toch hier zijn om de tekening van Josefientje na te zien. Een beetje storen is ook zo erg niet, als die stomme Everhard maar niet komt. Kan die vent niet ergens an- | |
| |
ders gaan logeren in plaats altijd op Sint-Elooy? En waarom komt hij hier bij ons? zo aardig vindt niemand hem. En als het om Rebecca is kan hij haar op de Sassen ontmoeten. Vroeger konden we het wel vinden, al had hij het achter de mouw. Maar nu is opeens alles hem te min en zijn eigen ideeën zijn het wegtrappen niet waard. Overal kijkt hij op neer, alleen rijk worden niet. Idealen? iets groots doen in je leven? Als ik er maar kom, zegt hij, en me niet laat verdringen, de anderen gaan me niet aan. Tegen zijn tante is het een en al beleefdheid, die zal hem wel voorthelpen, en zo verstandig, vooral nooit overdreven, maar bij ons zegt hij gewoon waar het om te doen is. En dan komt hij je nog hinderen bij je werk. Als je hem ziet, zeg dan dat we hem hier niet willen hebben. Marius moest zijn moeder maar eens vertellen wat een mooi heer het eigenlijk is.
Dan krijg je maar ruzie, zei Marius, en ze trekt het zich aan, het wordt weer hoofdpijn, ze heeft toch al zoveel te klagen. Jij verdraagt tegenwoordig helemaal niets meer van hem.
We spelen ook niet meer met de hoepel en de tol. Wie zijn bij ons de lui die werken? en is er daar één bij die Everhard geen lammeling vindt? Maar we hebben er genoeg over gepraat, ik heb nog twee bladzijden te doen. Je stoort ons helemaal niet, Bastiaan, maar als je een van de meisjes ziet, zeg dan maar dat ze ons met rust moeten laten, vooral Fientje, anders kan hij niet blijven zitten.
Zij gingen binnen en lazen dadelijk weer, terwijl Bastiaan op de knieën de scheuten dunde aan de stam. Toen er ergens een naam geroepen werd, gevolgd door luid lachen, stond David op en sloot de deur.
De knecht nam zijn gereedschap en liep voort. Op het nauwe pad, dat de glooiing af naar de doolhof leidde, zag hij vier meisjes voor zich gaan, twee aan twee. Molly, met ronde wangen dicht op het hoge kanten kraagje en rode armen, kibbelde druk met schelle stem tegen Heleen, keurig in een glanzende japon, die zij ophield, voor zich kijkende, zonder antwoord. Bastiaan vond dat zij dametjes geworden waren, de gezichten nog wel te jong voor zulke fijne kleren. De ene droeg een parasol, hoewel de zon nog veel te zwak was om te steken, zij had dat altijd gehad, met iets te pronken dat men bij een andere niet zag. Het viel hem op dat de stem van juffrouw Molly hard geworden was, of zij gemaakt en vleierig sprak, dan wel kwaad zoals nu. Die twee pasten | |
| |
ook niet meer bij mekaar, de ene was van de natuur rijzig geschapen en wist zich mooi voor te doen, de andere was te kort en zwaar, daar hielp het rijgen van het middel niet aan. Het vorig jaar had hij het al zien komen, afgunst bij de ene, hoogmoed bij de andere. In het voorkomen had het buitenland ze wel verschillend gemaakt van de twee zusters van Blankendaal, die nog eenvoudige kleren droegen en het lag hun ook niet in de aard zich op te schikken. Als juffrouw Mathilde iets moois had gaf ze het makkelijk weg, ze zag er soms ook een beetje slordig uit, de knoopjes van de schoenen los, het haar verward. Die slordigheid leek zelfs erger dan het geweest was door de matte kleur op haar wangen en een gezicht dikwijls lusteloos, of ze zich verveelde en nergens zin in had.
Josefientje keerde zich om en Bastiaan ziende kwam zij huppelend naar hem toe. Zij liep naast hem, de glimmende oogjes tot hem opgeheven.
Je bent een stuk groter, zei hij, de lange rok staat je goed, het is nu juffrouw josefientje.
Ja maar lastig, antwoordde ze, ik heb juist zo'n zin om hard te lopen. Morgen zal ik je mijn mooie tekening laten zien, Marius heeft er niets aan veranderd. Hei! naar het doolhof! nu willen ze weer niet, ze worden ook zo suf, altijd over kleren.
Zij rende de anderen achterna, die een zijpad waren ingeslagen.
Dikwijls sprak hij er met de baas over, dat hij zo veel verandering waarnam, bij sommigen zoals men had voorzien, bij sommigen tegen de verwachting. De Kroon, die zijn werk in gedachten deed, antwoordde meestal kort: Dat heb ik gezien. Wanneer gesproken werd over de twee, die ergernis gaven, keek hij donker en zeide niets.
Dat waren Filips en Everhard, die vaak naar Gladenbos gingen en er van Silfenholt te veel van zijn madera te proeven kregen. Wanneer zij dan terugkeerden, rumoerig door de donkere lanen, en Everhard aan de beek de knecht niet meer vond, die hem naar Sint-Elooy terug moest varen, bleef hij bij Filips op de kamer, waar tot in de nacht het lamplicht uit het venster scheen. De oudste zoon gedroeg zich hier zoals hij in de stad deed, kwistig met flessen. Zij slenterden door tuin en bos en wanneer zij iemand tegenkwamen klonken hun stemmen luid van smalen en grappigheid.
In de waterkoepel, waar zij zaten met sigaren en wijn, de benen | |
| |
op de vensterbank, riepen zij Bastiaan, die erlangs ging. Hij aarzelde of hij voort zou gaan, maar Walter ziende, die er recht en ernstig voor de tafel zat, kwam hij binnen. En Everhard zeide: Doe jij nu of je Salomo bent, zeg eens wie er gelijk heeft, hier heb je een sigaar. Dat jong beweert dat je altijd trouw moet blijven aan je beginselen. Is dat geen onzin? Wat voor beginselen kan hij erop na houden, nog maar pas van de bewaarschool af? Hij begrijpt niet dat je je soms verschonen moet, andere kleren aantrekken, een lange broek voor een korte. Als je klein bent is het beginsel altijd zoet zijn en gehoorzaam, als je groot bent je eigen zin te doen. Hij wil in de rechten gaan studeren omdat hij het zo mooi vindt dat het recht zegeviert, dan is Filips verstandiger, die het doet omdat het gekleed staat. Goed, laat hem zijn gang gaan, maar hij moet mij niet verwijten dat ik in de zaken wil om zo gauw mogelijk binnen te zijn, zoals mijn vader het ook heeft gedaan. Het hemd is nader dan de rok, zegt die altijd. Vroeger vond ik het ook zoals Walter, voor de verdrukten opkomen en zo, maar aan die dingen kom je pas toe als je zelf alles hebt wat je wil. Dat noemt hij verraad aan de beginselen. En nu praat hij potdorie nog net als de socialisten, gelijkheid voor allemaal. Wat zeg jij, Salomo?
Maar Walter viel in, kalm en ernstig: Hij mag eerst beiden horen. Zoals jij het voorstelt kan hij het alleen zien als een vraag wat beter is, egoïst zijn of niet. Daar heb ik al een mening over, waar geen Salomo aan veranderen kan. Maar we hadden het over beginselen bij een zaak die je niet genoemd hebt, laten we de naam er maar buitenlaten. Dat was of je trouw aan je woord moet blijven. Of je een meisje, aan wie je je woord hebt gegeven, zomaar mag schrijven dat het uit is, zonder de reden erbij te zeggen, dat je een ander op het oog hebt met een rijkere vader. Dat vind ik verraad aan het beginsel van trouw, dat vind ik lelijk, en er is geen oordeel bij nodig.
Hij stond op en weigerde het glas dat Filips lachend voor hem had ingeschonken. Bastiaan zeide: Als jullie het me vragen, ik vind het maar woorden. Op jullie leeftijd sta je nog aan het begin en wat je waard bent zal later blijken uit wat je doet. Aan de vruchten kent men de boom. Maar ik zou het toch liever niet doen zoals de jonge mijnheer Everhard het zegt. Zo gauw mogelijk binnen zijn? Met zulke gedachten verleer je het spelen en je bent oud voor je tijd. Je moet eerst kijken of het goed is waar je | |
| |
heen wil, niet of je er wel komen zal. Neen, mooi vind ik het zeker niet. En met zulke praat kan ik me niet ophouden.
Filips bood ook hem een glas aan, maar hij bedankte en zij gingen samen heen, terwijl die twee hen nariepen.
Zij liepen zwijgend achterom de dijk af, het paadje langs het weiland. Twee geiten met jongen kwamen op hen toe, Bastiaan klopte ze een voor een op de nek en ze volgden hen. Toen zeide hij: Je moet je maar niet meer met die jongen inlaten, want hij gaat toch de andere kant op. We raken hem ook wel kwijt, dat is geen karakter voor hier. Filips ook niet en dat spijt me voor zijn moeder.
Maar het is beroerd je vrienden te verliezen, antwoordde Walter, we zijn altijd samen geweest. En het is tegenwoordig niets dan hatelijkheden en flauwiteiten zodat ik niet meer ernstig met ze praten kan. Het zit me dwars. En hoe komt het toch? Filips, ja, die heeft daar andere vrienden gekregen en het is alledag fuiven. Maar Everhard, in een paar maanden zijn die lamme ideeën in zijn kop gekomen. Het is hier toch maar heerlijk, Bastiaan, wanneer ik maar kom, en nu met die springende geitjes en die prachtige koeien, die zo rustig grazen. Hoe noem je ze ook weer, lakenvelders? En waar ligt Lakenveld dan? Ik heb ze ook gezien niet rood, maar zwart met wit.
Toen onder de beuken de knecht het hek had toegedaan, groette Walter en ging de andere kant, fluitend.
Bastiaan hield zich bedaard bij de uitdagende grappigheden van die jonge heren, maar andere knechts, in de maling genomen, ergerden zich en gaven grof antwoord, waarop schelden volgde en klachten bij de baas. En er werden meer grieven aangebracht, over geringe baldadigheid die zij anders niet geteld zouden hebben, maar nu om de manieren niet verdroegen.
Het gaat over de schreef, zeide hij dan, dat is het jonge bloed, te veel van dit of te weinig van dat. Laten we hopen dat het weer recht groeit naar beide kanten. Als je er maar niet bij mevrouw over klaagt, die heeft al hinder van wat de oudste doet.
En hij keek naar de lucht, of de leibomen voor de nacht zwaarder gedekt moesten worden, hier de abrikoos, daar de perzik, en hij vroeg of dit jaar het blad te veel zou krullen. Het was maar hardop denken wat hij tegen Andries zeide: Dat jonge goed, we zouden er meer voor moeten doen dan we kunnen, maar we zijn hier alleen maar over de plaats gesteld, we hebben ons werk aan | |
| |
bomen en planten. En toch moet je maar denken aan het verloren schaap, hoe je het terugvindt.
Zo zacht sprak hij dat de woorden haast niet te verstaan waren, maar de knecht, die wist dat de gedachte aan de andere jongen hem in het hoofd spookte, antwoordde er niet op en vroeg alleen over de beschutting van de vruchtboompjes.
Het werd weer rustig toen de druktemakers vertrokken waren, er volgden een paar dagen met guurheid en hagel, die in de boomgaard veel bloesem van de takken sloeg en aan de heesters veel blad beschadigde. Of het een schraal seizoen zou worden? vroeg mevrouw Vroom die aan de rand van het eikenbos wandelde met twee meisjes.
Ik had verwacht andersom, antwoordde Bastiaan, na de warme zomer had het voor de eiken een vruchtjaar kunnen worden, maar er is te veel bloei weggegaan. En de beuken hebben geleden van de late vorst bij het uitlopen. Heel wat takken moeten het nog eens doen, die worden dan achterstallig.
Hij keek ze na terwijl ze verder wandelden. Mevrouw zag er ondanks de grijze haren nu jonger uit dan haar zuster. De meisjes waren knap, Livia iets fijntjes en iets deftig, zij was ook een juffrouw met witte handen die niet werkten. Maar wie ogen had, dacht hij, moest zien dat Klara van de beste soort was, ernstig en wat streng, maar de eerlijkheid keek je recht aan uit de grote ogen, donker zoals die van haar moeder, alleen hadden ze nog de glans. En bevalligheid had zij niet minder, al was het van de sterkere soort, dat kon hij zien aan de manier waarop de blauwe japon haar zat. Als hij jonger was en aan trouwen dacht wist hij wel waar hij kijken moest.
Hij kwam ze dikwijls samen tegen, altijd gearmd of elkaar om het middel houdend, meestal in het beukenbos. Wanneer zij er stonden, met de gezichten opgeheven luisterend naar de duiven, leken zij even recht als de stammen. Hoorde hij de ene zingen dan wist hij dat zij weer op het eilandje zaten en als hij daar voorbij moest, riepen zij hem wel aan en vroegen iets, staande aan de andere oever. Dan gingen zij daar zitten op de kussens van het mos en lazen weer in hun boek. Hij vond het als een plaatje, zoals zij er zaten onder de hangende takken van de wilgen.
Nu die meisjes hier kwamen zag hij Jacob er niet meer. Die liep alleen, altijd snel met lange schreden, soms nergens op heel Blankendaal te vinden, maar de laatste tijd zag men hem ook wel met
| |
| |
Walter op de rivier, die dan roeide en Jacob las hem iets voor. Ook op de eikenheuvel ontmoette hij hem, zijn plek die hem vanouds scheen toe te behoren, op de bank gezeten of liggende op de grond met vellen papier rondom. Hij was lang geworden, mager, en op de bovenlip was al een harig streepje zichtbaar. Soms, wanneer Bastiaan bij hem stond, knikte hij maar even als antwoord op een vraag, zeide niets en keek naar de bladeren boven.
Eens vroeg hij hem op de bank te komen zitten en hij las hem voor, een gedicht was het, over zijn broer, over de bomen van Blankendaal en over de wijde wereld. Hij had er veel gemaakt, maar hij vond ze geen van alle goed. En hij zeide:
Het geeft ook niets of ik dat opschrijf. Als ik maar wist waar hij zit, dan ging ik naar hem toe. En ik ben het ook niet eens met mezelf, wat het beste is, of we hier moeten blijven of de wereld ingaan. Hier, dat zou ik wel willen, maar wat moeten we hier doen? Studeren maar om de studie, zonder nut? Gedichten maken alleen maar om je eigen pleizier? Een leven hier op Blankendaal zou immers niets zijn dan de eigen bevrediging, niets dan genot. Dat is verkeerd en hij vindt het ook zo. Wat dan? de wereld ingaan? Je ziet het aan Filips, die heeft zijn examen wel gedaan en nu gaat hij iets worden in de wereld, maar wat? Fuiven en onbenulligheden, dat noemen wij niet iets doen. Wij hebben geen examen gedaan, dus wij weten niets, wij kunnen niets, we worden niet eens aangekeken. Jawel, natuurlijk, je wordt wel aangekeken als je dan rijk bent, maar daarvoor bedanken we. Het is een vloek geboren te worden bij rijke ouders. Als we niet verwend waren grootgebracht hadden we wel moeten leren, een handwerk, en we hadden gauw genoeg geweten wat we te doen hadden, hoe we ons nuttig konden maken. Nu zitten we maar te piekeren, hij daar en ik hier. Het is alles maar tasten. Maar ik weet wel dat dat niet gaat, hij daar in moeilijkheid en ik hier in gemak. Dan moeten we het maar samen delen. Geef me je woord, Bastiaan, dat je er niemand iets van zegt. Ik denk er hard over er ook vandoor te gaan, zoals ze dat noemen, alleen maar om hem te zoeken, dan kunnen we samen beslissen hoe het verder moet. Gedichten maken, dat hij terug moet komen, mooie gedachten, daar heb ik niets aan. We moeten een groot doel hebben en het bereiken ook, dat is het. Maar waar zit hij? Mevrouw Plevier heb ik niet meer gesproken, Fideel zegt dat zij in geen drie maan- | |
| |
den van hem gehoord heeft. Waarom hij altijd over die mevrouw praat begrijp ik niet, alleen dat zij ervan wist, dat Reinier weg zou gaan. En Fideel wil niet dat ik weer bij haar kom. Denk erom, ik heb hem ook niets verteld van mijn plan. Maar zodra ik het besloten heb zal ik er eerlijk niet mijn moeder over spreken en dan doe ik het ook.
Als je je daar aan houdt, antwoordde Bastiaan, is het goed. Niet stilletjes en dan zoals hij nooit van zich laten horen. Het zou haar hart breken als ook de derde zoon van haar wegging. Wacht nog wat, jongen, laten we nog eens wegen en heb je me nodig, zeg het maar. Dat je roekeloos van Blankendaal weg zou willen, ik kan het niet geloven. Wat daarbuiten wacht, daar weten we niet van, maar kijk eens rond hoe mooi het is in onze tuinen. Haast je maar niet met de voeten, kijk die boom hier boven je, met het licht in zijn kroon.
|
|